Werkwoordspelling oefenen 1

Werkwoordspelling 20CH
Geef bij alle vragen het juiste antwoord.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling 20CH
Geef bij alle vragen het juiste antwoord.

Slide 1 - Slide

Wij stellen het op prijs als je zijn toets zo spoedig mogelijk (beoordelen)
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 2 - Quiz

(vinden) je het een probleem om die toets nog even uit te stellen?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 3 - Quiz

Het is belangrijk om te weten of hij voldoende tijd aan zijn huiswerk (besteden) heeft.
A
besteed
B
besteedt
C
besteet

Slide 4 - Quiz

Wij vertrouwen erop dat u zijn cijfer goed (berekenen).
A
berekend
B
berekent
C
berekendt

Slide 5 - Quiz

Wie de nieuwe teamleider (worden) is nog onduidelijk.
A
word
B
wordt
C
wordt

Slide 6 - Quiz

Drie collega’s (melden) zich vorige week bij de directie om daar vragen over te stellen.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden

Slide 7 - Quiz

Het nakijken van alle toetsen (kosten) hem heel veel tijd.
A
koste
B
kostte
C
kosten
D
kostten

Slide 8 - Quiz

Gisteren (praten) die leerlingen de problemen met hun docent uit.
A
prate
B
praten
C
praatte
D
praatten

Slide 9 - Quiz

Wij wisten niet dat we zo lang op uitslagen moesten (wachten).
A
wachten
B
wachtten
C
wachte
D
wachtte

Slide 10 - Quiz

Deze leerling (benaderen) zijn docenten nogal agressief.
A
benadert
B
benaderd
C
benaderdt

Slide 11 - Quiz

Met genoegen kan ik u meedelen dat ik zijn opvolger een goede docent (vinden).
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 12 - Quiz

Dat het de leerlingen zo veel moeite zou (kosten), had ik niet verwacht.
A
kosten
B
kostten
C
kosden

Slide 13 - Quiz

Toen de minister de begroting (behandelen), kreeg hij van alle kanten kritische vragen.
A
behandelde
B
behandeldde
C
behandelden
D
behandeldden

Slide 14 - Quiz

“Wat dit (inhouden), kan ik jullie nu nog niet vertellen”, zei mijn collega.
A
inhoud
B
inhoudt
C
inhout

Slide 15 - Quiz

Je moet iemand geen cijfer geven als je hem niet (geloven).
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 16 - Quiz

Je moet haar wel helpen als je het (beloven) hebt.
A
belooft
B
beloofd
C
beloofdt

Slide 17 - Quiz

Het is ons beleid, dat een docent een vraag van een leerling binnen drie werkdagen (beantwoorden).
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt

Slide 18 - Quiz