Herhaling Unit 3 (voorbereiding SO)

Recap & Finish Unit 3
1 / 41
next
Slide 1: Slide
Present perfect en deel van modal verbsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Recap & Finish Unit 3

Slide 1 - Slide

De stof voor het SO Unit 3 van volgende week:
 
- Words blz. 126 t/m 131 (leren zoals ze in het boek staan);
- Grammar present perfect + can/could/to be able to/ to be allowed to + have to/should/must, blz. 127 + 130 + 132. *Vergeet niet om ook Teams / Unit 3 te bekijken!
- Lijst met 25 onregelmatige werkwoorden --> staat op Teams bij Unit 3 






Slide 2 - Slide

Vandaag herhalen we / behandelen we de grammatica die je moet kennen:
 
1. can/could/to be able to/ to be allowed to

2. present perfect

3. have to/should/must






Slide 3 - Slide

Er volgt nu een 'sleepvraag' (drag and drop)

Je moet daarbij de blauwe bordjes met can / could / be able to / be allowed to naar de juiste betekenis slepen.

Ready...?





Slide 4 - Slide

zou kunnen / zou mogen
kunnen / in staat zijn
mogen / toestemming krijgen
kunnen / mogen / mogelijk zijn
Can
Could
be able to
be allowed to

Slide 5 - Drag question

Can: kunnen / mogen / mogelijk zijn

Could: zou kunnen / zou mogen / konden / mochten

To be able to: kunnen / in staat zijn

To be allowed to: mogen / toestemming krijgen

*Let op: na al deze vormen moet je het hele werkwoord gebruiken!

Slide 6 - Slide


Now you're going to do 8 questions where you have to make the right choice.





Slide 7 - Slide

When Tim was 16, he ______ 100 metres in 11 seconds.
A
can run
B
were able to run
C
could run
D
was allowed to run

Slide 8 - Quiz

'You look tired.' - 'Yes, that's because I _________ last night.
A
couldn't sleep
B
cannot sleep
C
didn't be able to
D
was allowed to sleep

Slide 9 - Quiz

I used to __________ stand on my head, but I _________ do that anymore.
A
could / can't
B
be allowed to / couldn't
C
be able to / can't
D
was able to / can't

Slide 10 - Quiz

I looked everywhere for the book, but I ___________ find it.
A
wasn't able to
B
wasn't allowed
C
can
D
couldn't

Slide 11 - Quiz

We ____________ stay out until late at night. Our parents won't let us.
A
are not allowed to
B
couldn't
C
can
D
are not able to

Slide 12 - Quiz

Ik zou hem kunnen helpen.
A
I can help him.
B
I am able to help him.
C
I couldn't help him.
D
I could help him.

Slide 13 - Quiz

Mijn neefje mag nog niet alleen thuisblijven.
A
My nephew can't stay home alone yet.
B
My nephew isn't able to stay home alone yet.
C
My nephew isn't allowed to stay home alone yet.
D
My nephew couldn't stay home alone yet.

Slide 14 - Quiz

Zou ik iets mogen vragen? (alleen de beleefde vorm!)
A
Am I allowed to ask you something?
B
Could I ask you something?
C
Am I able to ask you something?
D
Can I ask you something?

Slide 15 - Quiz

Nog meer oefenen hiermee?
https://test-english.com/grammar-points/b1/can-could-be-able-to/
(*to be allowed to zit niet in de bovenstaande oefening!)

Deze is met 'allowed to':
https://www.englishexercises.org/makeagame/viewgame.asp?id=10287#a

Slide 16 - Slide

The present perfect
Hoe maak je 'm ook weer?
  • has of have + voltooid deelwoord

Bijvoorbeeld:
He has done the shopping.
They have been on holiday.

Slide 17 - Slide

Wanneer gebruik je de p.p?
1. (moeilijk!)
Iets is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen.

2. Iets is gebeurd en het resultaat is belangrijk (= net als in het Nederlands)

3. Iets is gebeurd maar wanneer precies is niet belangrijk (= ook net als in het Nederlands)

Slide 18 - Slide

Wanneer gebruik je de p.p?
1. (moeilijk!)
Iets is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen.

2. Iets is gebeurd en het resultaat is belangrijk (= net als in het Nederlands)

3. Iets is gebeurd maar wanneer precies is niet belangrijk (= ook net als in het Nederlands)


Je krijgt nu weer 8 vragen waarbij je de goede present perfect vorm moet kiezen.

*Gebruik hierbij de lijst met onregelmatige werkwoorden om het voltooid deelwoord op te zoeken!

Slide 19 - Slide

'Are you hungry?' -- 'No, I _______ just _____ lunch.
A
did just have
B
just had
C
has just had
D
have just had

Slide 20 - Quiz

Let goed op de volgende dingen:

1. Een present perfect maak je nooit met did! (did = past simple)

2. Een present perfect maak je altijd met have of has + een voltooid deelwoord.

*Leer dus ook goed de onregelmatige voltooid deelwoorden!

Slide 21 - Slide

My parents _____________ the house yet.
A
haven't leaved
B
haven't left
C
hasn't left
D
didn't leave

Slide 22 - Quiz

Jess ______________ her holiday for this summer.
A
just planned
B
is just planned
C
has just planned
D
has just planning

Slide 23 - Quiz

I ____________ a student at this school for almost two years now.
A
am
B
have been
C
was been
D
has been

Slide 24 - Quiz

We _____________ living in a different country.
A
never experienced
B
did never experience
C
has never experienced
D
have never experienced

Slide 25 - Quiz

Wij wonen hier al tien jaar.
A
We lived here for ten years.
B
We live here for ten years.
C
We have lived here for ten years.
D
We are living here for ten years.

Slide 26 - Quiz

Ik heb me vaak alleen gevoeld.
A
I haven often feeled alone.
B
I have often felt alone.
C
I have often feelt alone.
D
I has often felt alone.

Slide 27 - Quiz

Die gast heeft nog niet betaald.
A
That guest hasn't paid yet.
B
That guest hasn't pay yet.
C
That guest didn't pay yet.
D
That guest haven't paid yet.

Slide 28 - Quiz

Als je de present perfect nog lastig vindt, probeer dan voor jezelf duidelijk te krijgen wat je nog moeilijk vindt.

Any more questions at this point?


*Nog extra oefenen met de present perfect?


Slide 29 - Slide

Have to / should / must (blz 132)
Have to = moeten (het is niet je eigen keus)

I have to walk the dog (Ik moet de hond uitlaten)
*He/she/it has to walk the dog

Verleden tijd:
I had to walk the dog (Ik moest …)
Ontkennend: don’t / doesn’t have to (het hoeft niet)



Slide 30 - Slide

Have to / should / must 
Must = moeten




All passengers must show their passport.
(Alle passagiers moeten hun paspoort laten zien.)
Must --> ook voor officiële regels; het is sterker dan ‘have to’
Mustn’t: je moet iets niet doen / het mag niet
--> You mustn’t spread gossip about other people. (Degene die dit zegt vindt dat je dit echt niet moet doen.)


Slide 31 - Slide

Have to / should / must 
Must = moeten



Have you just run 10 kilometres? You must be so tired! (Heb je net 10 kilometer gerend? Dan moet je wel heel moe zijn!)

Must --> als iets niet anders kan (het moet wel zo zijn)

*Must kun je niet in de verleden tijd zetten!


Slide 32 - Slide

Have to / should / must 
Should = (zou) moeten



You should apologise to your teacher for being late. (Je moet eigenlijk even sorry zeggen tegen je leraar omdat je te laat was.)
Should = het zou moeten / je geeft advies (komt minder sterk over dan ‘have to’ en ‘must’)
*Ook ‘should’ kun je niet in de verleden tijd zetten.
Ontkennend: shouldn’t / should not



Slide 33 - Slide

Welke is sterker? Have to, should, of must?
A
must
B
have to
C
should

Slide 34 - Quiz

Welke kom je tegen in officiële regels?
A
must
B
have to
C
should

Slide 35 - Quiz

Welke is meer om advies te geven? ('je zou dit moeten doen')
A
must
B
have to
C
should

Slide 36 - Quiz

Wat zeg je als je morgen naar school moet?
A
I must go to school tomorrow.
B
I have to go to school tomorrow.
C
I should go to school tomorrow.

Slide 37 - Quiz

Misschien moet je morgen maar thuis blijven, als je je niet lekker voelt.
A
You must stay home tomorrow, if ...
B
You have to stay home tomorrow, if ...
C
You should stay home tomorrow, if ...

Slide 38 - Quiz

You mustn't tell anyone about this. Deze persoon bedoelt:
A
Je mag dit niet aan iemand doorvertellen.
B
Je hoeft dit niet aan iemand door te vertellen.
C
Je kunt dit beter niet aan iemand doorvertellen.

Slide 39 - Quiz

Have to / should / must 




Hierbij een link naar extra oefenen met have to / should / must. 

Let wel op: Je komt ook “ought to” tegen, maar die vorm hoef je nu nog niet te kennen:

https://test-english.com/grammar-points/b1/have-to-must-should/




Slide 40 - Slide

Verdere voorbereiding op het SO




Hierbij een link naar extra oefenen met have to / should / must. 

Let wel op: Je komt ook “ought to” tegen, maar die vorm hoef je nu nog niet te kennen:

https://test-english.com/grammar-points/b1/have-to-must-should/




Verdere voorbereiding op het SO:

3.4: opdr.  2-3, 5
3.5: opdr. 2-3, 5

And:
Versterk Jezelf opdrachten
Woordtrainer
Test Jezelf

Slide 41 - Slide