Naamvallen: Stappenplan VWO HV2

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Heute

• Stappenplan: VWO 
• Voorzetsels, Werkwoorden en Ontleden 
• Invuloefeningen! 

Wiederholung

Op de volgende slide volgt een korte uitleg video m.b.t. de 1e, 3e en 4e naamval. Deze hebben we al eerder gezien, maar mocht je het fijn vinden dan kan je hem nog een keertje bekijken. 

Ontleden ja/nee?

Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

1. V -->  Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 

2. W --> Zoek naar een werkwoord met vaste naamval in de zin. 

3 O -->  Als er geen voorzetsel of werkwoord met vaste naamval is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Stappenplan: VWO

1. Voorzetsel 

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang + 4

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, entgegen, gegenüber + 3 

2. Werkwoord 

bitten, fragen, es gibt + 4 

helfen, danken, gratulieren, gehören, gefallen, glauben, schmecken + 3  
3. Ontleden 

Onderwerp: 1e naamval
Meewerkend voorwerp: 3e naamval

Lijdend voorwerp: 4e naamval 

Ontleden (net als in het Nederlands)

3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 

 

vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp

 

Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Ontleden (net als in het Nederlands)

Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]

         1e                            3e                           4e

Zoals de der-Gruppe:

dies-,

welch-,

jed-, jen

manch-,

solch, all

Zoals de ein-Gruppe:

mein-,

dein-,

sein-,

enz. 

(alle bezittel.

vnw.)

Doe altijd hetzelfde!

1. Staat er een voorzetsel met vaste naamval?

Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 

nee --> ga verder met stap 2. 

2. Staat er een werkwoord met vaste naamval? 

Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 

nee --> ga verder met stap 3 (ontleden) 

Weet je het nog?

Welke naamval hoort bij het onderwerp?

1. 1ste naamval
2. 2de naamval
3. 3de naamval
4. 4de naamval

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?

1. 1ste naamval
2. 2de naamval
3. 3de naamval
4. 4de naamval

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?

1. 1ste naamval
2. 2de naamval
3. 3de naamval
4. 4de naamval

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Üben

Je gaat oefenen met het ontleden. 

Gebruik voor de oefening je grammatica overzicht.

Maak gebruik maken van een kladpapier voor het beantwoorden van de vraag. Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken. Vergelijk jouw antwoord met de gegeven uitleg. Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstiges Angebot (o) gemacht.

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Sie haben d..... Radfahrer (m) kein.... Vorfahrt (v) gelassen.

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Mutti bringt d.... kranke Kind ins Bett.

Quiz

Bepaal welk lidwoord je moet inzetten. Denk daarbij goed aan de stappen (VWO) en het geslacht!

Sie können (de) Arzthelfer (m) Ihr Rezept geben.

1. dem
2. der
3. dir
4. den

Ich habe ein.... Geschenk (o) gekauft.

1. eine
2. ein
3. einem
4. einen

(Zijn) Geld (o) liegt auf dem Tisch.

1. Sein
2. Seine
3. Seines
4. Seiner

Johann ist d.... Bruder (m) von Jan.

1. den
2. der
3. die
4. das

Das Buch gehört d.... Lehrer (m).

1. der
2. dem
3. den
4. das

Was für ein Geschenk hast du
für m........ Mutter (v) gekauft?

1. mein
2. meine
3. meiner
4. meinen

Melina hat (haar) .......... Friseur (m) zu viel bezahlt.

1. ihre
2. ihrem
3. seinem
4. seiner

Ich gratuliere d... König (m) zum Geburtstag.

1. der
2. dem
3. den
4. das

Das kommt aus m..... Tasche (v).

1. mein
2. meine
3. meiner
4. meinen

Es gibt k.... Kinder (mv) in der Schule.

1. keine
2. keinen
3. keinem
4. keiner

Der Lehrer erklärt d... Schüler (m) diese Aufgabe.

1. der
2. dem
3. den
4. das

Dat was hem... Heb je nog vragen?