ENG - L1 - 13Jan25

Some / Any
Some
Any
+
X
-
X
?
X
X
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Some / Any
Some
Any
+
X
-
X
?
X
X

Slide 1 - Slide

ENG - L1 - 13Jan25

Slide 2 - Slide

Classroom expectations
We bring our books, diary, pen to class.

We listen to and respect each other.

We raise our hand when we want to speak/ask something.

We clean up before we leave.



Slide 3 - Slide

Today's lesson
Grammar unit 4

Phrases chapter 4

Slide 4 - Slide

Lesson goals
  1. I understand the grammar of chapter 4
  2. I know the phrases of chapters 3 and 4

Slide 5 - Slide

Imperative

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Can + infinitive

Slide 9 - Slide

Can + infinitive: vorm
I can ask my cousin about the to play the piano.
Famous people can be rich.

Wat is de vertaling van can?

Wat is een infinitive?


Slide 10 - Slide

Can + infinitive: vorm
I can ask my cousin to play.
Famous people can be rich.

Wat is de vertaling van can?
--> Can = Kunnen
Wat is een infinitive?
--> infinitive = hele werkwoord ((to) ask, (to) be)


Slide 11 - Slide

Can + infinitive: gebruik
Wanneer gebruik je "can + infinitive"?
Je gebruikt "can + infinitive" als je wil zeggen dat je iets kan. 

Slide 12 - Slide

Can + infinitive: Vraagzin (?)
I can ask my cousin to play.

Famous people can be rich.

Slide 13 - Slide

Can + infinitive: Vraagzin (?)
I can ask my cousin to play.
Can I ask my cousin to play?
Famous people can be rich.
Can famous people be rich?

Regel: 

Slide 14 - Slide

Can + infinitive: Vraagzin (?)
I can ask my cousin to play.
Can I ask my cousin to play?
Famous people can be rich.
Can famous people be rich?

Regel: Bij een vraagzin zet je "can" vooraan de zin. 

Slide 15 - Slide

Can + infinitive: Ontkenning (-)
I can ask my cousin to play.

Famous people can be rich.

Slide 16 - Slide

Can + infinitive: Ontkenning (-)
I can ask my cousin to play.
I can't ask my cousin to play.
Famous people can be rich.
Famous people cannot be rich. 

Regel: 

Slide 17 - Slide

Can + infinitive: Ontkenning (-)
I can ask my cousin to play.
I can't ask my cousin to play.
Famous people can be rich.
Famous people cannot be rich. 

Regel: Bij een ontkennende (-) zin zet je "not" achter "can".
LET OP! "Cannot" schrijf je aan elkaar!

Slide 18 - Slide

QUESTION TAGS

Slide 19 - Slide

Question Tags
Tag questions worden gebruikt om om bevestiging te vragen. 

Het is een korte vraag aan het eind van de zin. 

Als de zin positief is, is de tag question negatief. Is de zin negatief, dan is de tag question positief. 


Slide 20 - Slide

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 1:
  1. Is de hoofdzin positief, dan is de tag negatief
  2. Is de hoofdzin negatief, dan is de tag positief.

Vb 1: Your parents are friendly, aren't they?
Vb 2: Your little sister can't swim, can she?

Slide 21 - Slide

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 2:
  1. Staat er in de hoofdzin een hulpwerkwoord (to be, can, will, could, would, etc), dan zet je dat werkwoord in de tag.
  2. Staat er geen hulpwerkwoord? Gebruik dan "to do" in de tag.
Vb 1: You are twelve years old, aren't you?
Vb 2: Your father works at a bank, doesn't he?

Slide 22 - Slide

Extra uitleg..
vorm 'to do',  hangt af van de tijd + onderwerp van de hoofdzin.

Opties:
  • do/don't --> tegenwoordige tijd, I, we, you, they
  • does/doesn't --> tegenwoordige tijd he, she, it
  • did/didn't --> verleden tijd

Slide 23 - Slide

Could / couldn't
zou kunnen
zou (niet) kunnen

Slide 24 - Slide

Vul in: could - couldn't
I was so excited that I ______ sleep.
A
could
B
couldn't

Slide 25 - Quiz

Vul in: could - couldn't
We _____ go to France next summer if you like?
A
could
B
couldn't

Slide 26 - Quiz

Vul in: could - couldn't
If I _____ become a millionaire,
I would definitely do it.
A
could
B
couldn't

Slide 27 - Quiz

Much/many
Veel/ enkele

How many doors are there in this classroom?
Hoeveel deuren zijn er in dit klaslokaal?

How much time do we have left?
Hoeveel tijd hebben we nog over?

Slide 28 - Slide

Many
Countable nouns
We gebruiken many wanneer we iets kunnen tellen.

- There are many tables in this classroom
- There are many students in this classroom
- There aren't many teachers in this classroom

Slide 29 - Slide

Much
Uncountable nouns
We gebruiken much wanneer iets niet telbaar is.

- I don't have much time
- There isn't much water left in my bottle
- We have too much homework

Slide 30 - Slide

present simple

Slide 31 - Slide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
we praten
jullie schrijven
zij studeren

we talk
you write
they study

Slide 32 - Slide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
ik fiets
jij loopt
hij eet
zij bevriest
het draagt
I cycle
you walk
he eatS
she freezES
it carrIES

Slide 33 - Slide

SHIT
She
He
IT
bij He/She/IT 

werkwoord
werkwoord eindigend op S-klank
werkwoord eindigend op medeklinker Y
-S
-ES
-IES

Slide 34 - Slide

-y -S of -IES?
Als een werkwoord eindigt op medeklinker -y
carry
study
hurry
cry
carrIES
studIES
hurrIES
crIES
Als een werkwoord eindigt op een klinker -y
play
buy
playS
buyS

Slide 35 - Slide

Bij :
he/she/it
komt er achter het werkwoord
- s
- es
- ies
Bij :
1 mens/ dier of ding komt er 
achter het werkwoord
- s
- es
- ies

Slide 36 - Slide

jump
A
s
B
es
C
ies

Slide 37 - Quiz

Fly
A
s
B
es
C
ies

Slide 38 - Quiz

search
A
s
B
es
C
ies

Slide 39 - Quiz

present continuous

Slide 40 - Slide

1. Ik weet wat de Present Continuous is.



  • duurvorm / -ingvorm
  • je vertaalt het met 'aan het .....'

Slide 41 - Slide

2. Ik kan de Present Continuous maken.
to be (zijn)
AM
ARE
IS
werkwoord
ING
+
+

Slide 42 - Slide

3. Ik weet wanneer ik de Present Continuous gebruik.


  • now / at the moment / listen, ..... / look, .....
  • de handeling duurt even (aan het praten, aan het slapen, aan het lezen, etc.)

Slide 43 - Slide

Oh ja!
sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'
(je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)
move - moving
drive - driving
hope - hoping
make - making

Slide 44 - Slide

Oh ja! Oh ja!
sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker
run - running
plan - planning
swim - swimming
stop - stopping

Slide 45 - Slide

some & any
some

Positive sentences
I have got some bananas.

Questions when offering or requesting something
Would you like some bananas?
any

Negative sentences
I don't have any bananas.

Questions
Have you got any bananas?

Slide 46 - Slide

some/any
Person
Thing
Place
Normal
someone
something
somewhere
Question
anyone
anything
anywhere
Negative
anyone
anything
anywhere
No
no one
nothing
nowhere

Slide 47 - Slide

Some & Any

Slide 48 - Slide

Have the lesson goals been reached?
  1. I understand the grammar of chapter 4
  2. I know the phrases of chapters 3 and 4

Slide 49 - Slide