Les Nederlands 3.4 Bijvoeglijke naamwoord Niveau 2

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

bijvoeglijk naamwoorden
Nederlands 
les 3.4

Slide 2 - Slide

mensen, dieren, dingen, planten, namen en begrippen zijn:
A
zelfstandig naamwoorden
B
bijvoeglijk naamwoorden
C
werkwoorden
D
voorzetsels

Slide 3 - Quiz

Lopen, nakijken, gapen, skateboarden en invullen zijn voorbeelden van
A
Bijvoeglijk naamwoorden
B
voorzetsels
C
zelfstandige naamwoorden
D
werkwoorden

Slide 4 - Quiz

mooie, gezellige, rode, groot

zijn voorbeelden van
A
zelfstandig naamwoorden
B
bijvoeglijk naamwoorden
C
werkwoorden
D
voorzetsels

Slide 5 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoorden
De mooie jas.
Het lelijke schilderij.
De rode fiets.
De zilveren ketting.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden:

De slimme leerling haalde een goed cijfer.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 
  • Vuistregel: de uitgang eindigt altijd op -en.
  • goud + en /               zilver + en/  koper + en
  • hout + en/                 wol + len
  • riet + en

Slide 10 - Slide

Welke bijvoeglijk naamwoorden kunnen we hier neer zetten?
stoel

Slide 11 - Mind map

Uitzondering
De uitzonderingen zijn moderne stoffen:
  • plastic
  • nylon
  • polyester
  • aluminium 

Slide 12 - Slide

Opdracht: challenge
Kijk het volgende filmpje. Schrijf alle bijvoeglijk naamwoorden op die je hoort en ziet. Wie heeft de meeste gevonden?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Bij de uitleg:
zilveren
eiken
leren
aluminium
plastic
nylon
In de challenge:
stoffen
plastic ( en roze)
nylon
kartonnen
papieren
glazen
houten

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t, zet je er een -e achter en schrijf je het zo kort mogelijk.
De trui is gekocht - de gekochte trui
De bloem is gezeefd - de gezeefde bloem
De weg is verbreed - de verbrede weg
Let op als er -dd of -tt nodig is voor de uitspraak:
De plant is verpot - de verpotte plant  

Slide 16 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord precies hetzelfde.
Het ei is gevallen - het gevallen ei
De race is gelopen - de gelopen race

Slide 17 - Slide

De ... (openen) mail

Slide 18 - Open question

Het ... (redden) kind

Slide 19 - Open question

De ... (vallen) jongen

Slide 20 - Open question

Aan het werk
 Nu Nederlands online:
  • Spelling en Grammatica 4.4 bijvoeglijk naamwoord. 
  • oefentoets Hoofdstuk 4
  • weekopgaven beter spellen
  • afmaken opdrachten van les 3.1-3.3


Slide 21 - Slide