This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vechten, bidden, werken
Tijd van Monniken & Ridders (500 - 1000)
4.1 De koning en zijn leenmannen
Slide 1 - Slide
200.000 v.C. tot 3000 v.C.
3000 v.C. tot 500 n.C.
500 n.C. tot 1000 n.C.
1000 n.C. tot 1500 n.C.
1500 n.C. tot 1600 n.C.
Grieken & Romeinen
Jagers & Boeren
Ontdekkers & Hervormers
Monniken & Ridders
Steden & Staten
Slide 2 - Drag question
Waarom was het tussen 500 en 800 n. Chr. erg onrustig in Europa?
Wat heeft het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk hiermee te maken?
Slide 3 - Open question
Noem 4 landen die deel uitmaakten van het rijk van Karel de Grote
Slide 4 - Open question
Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
Slide 5 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? De man helemaal links op de afbeelding is Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout
Slide 6 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? Karel de Grote wordt nu de leenheer van de leenman
A
Goed
B
Fout
Slide 7 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? De afbeelding is een directe bron over Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout
Slide 8 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? De afbeelding gaat over de manier waarop Karel de Grote zijn land bestuurde
A
Goed
B
Fout
Slide 9 - Quiz
Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.
Slide 10 - Quiz
Vechten, bidden, werken
Tijd van Monniken & Ridders (500 - 1000)
4.2 Boeren en ridders
Slide 11 - Slide
Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.
Slide 12 - Slide
Wie woonde waar op het domein?
Slide 13 - Drag question
Wat is een horige?
A
Iemand die goed kan luisteren
B
Een persoon die baas is over andere boeren
C
Een onvrije boer die werkt op een domein
D
Een vrije boer die alles zelf mag beslissen
Slide 14 - Quiz
Hoe noemden de mensen in de Middeleeuwen de landbouwgrond rond een dorpje of een kasteel?
A
Leengebied
B
Hofstelsel
C
Domein
D
Horige
Slide 15 - Quiz
Elk domein was autarkisch. Wat houdt dat in?
A
Ze geloofden in de god Autar
B
Ze produceerden alles wat ze nodig hadden zelf
C
De horigen moesten maandelijks pacht betalen
D
De heer oefende rechtspraak uit
Slide 16 - Quiz
Maak de juiste combinaties
Krijgen bescherming van de heer
Het systeem van heren en horigen op een domein
het grootste huis
de eigenaar van een domein
de grond en boerderijen van de heer
het domein
het hofstelsel
Het huis van de heer
de heer
horigen
Slide 17 - Drag question
Vechten, bidden, werken
Tijd van Monniken & Ridders (500 - 1000)
4.3 De kerk en de geestelijken
Slide 18 - Slide
Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden
Slide 19 - Quiz
Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Monniken zijn geen geestelijken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Door het harde leven gingen veel mensen het christendom extra belangrijk vinden. Waarom was dat zo?
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.
Slide 23 - Quiz
Drie standen
De eerste stand:
De geestelijken. Zij zorgden voor alles wat met geloof te maken had.
De tweede stand:
De adel. Zij bestuurden het land, verzorgden de rechtspraak en verdedigden
het land als er oorlog was.
De derde stand:
De rest van de bevolking. Zij zorgden voor het voedsel.
In de Middeleeuwse standenmaatschappij hadden de eerste en de tweede stand alle rechten, en de derde stand vrijwel alle plichten (zoals het betalen van belasting).
Aan deze verdeling werd niet getwijfeld: God heeft het zo gewild.
Klik op de afbeelding
!
Slide 24 - Slide
Sleep de teksten naar de juiste plek in de afbeelding
Ik ben van adel
Ik ben een geestelijke
Ik betaal pacht
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand
Slide 25 - Drag question
Vechten, bidden, werken
Tijd van Monniken & Ridders (500 - 1000)
4.4 De islam
Slide 26 - Slide
In welk land is de islam ontstaan?
A
Saudi-Arabië
B
China
C
Spanje
D
Turkije
Slide 27 - Quiz
Wie is de profeet van de islam?
A
Mohammed
B
Jezus
C
Allah
D
Er is geen profeet
Slide 28 - Quiz
Welke godsdienst is het laatst ontstaan?
A
Christendom
B
Islam
C
Jodendom
Slide 29 - Quiz
Wat betekent islam?
A
Onderwerping aan Allah
B
Zoeken naar Allah
C
Geloven in Allah
D
Allah is groot
Slide 30 - Quiz
Wat gebeurt er op de tekening? Kies het juiste antwoord.
A
Een engel vertelt Mohammed dat hij moet vluchten uit Mekka.
B
Een engel vertelt Mohammed dat hij bij de Ka’aba de goden moet gaan aanbidden.
C
Een engel vertelt Mohammed dat hij christen moet worden.
D
Een engel vertelt Mohammed dat er maar één god is, Allah.
Slide 31 - Quiz
Wat is de naam voor de opvolgers van de profeet Mohammed?
A
Kaliefen
B
Poitiers
C
Ridders
D
Hidjra
Slide 32 - Quiz
Maak de juiste combinaties
heilig boek voor moslims
stad waar Mohammed in het jaar 622 uit wegvluchtte
de god van de moslims
stad waar Mohammed in het jaar 622 naartoe vluchtte