Unit 1 Havo 2 Grammar recap

Unit 1 Grammar recap
havo 2
All Right 2H/V
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 1 Grammar recap
havo 2
All Right 2H/V

Slide 1 - Slide

Programme
Present Simple + Present Continuous
Possessive 's, ' & ...of...
Each, every & all
Conjunctions

Slide 2 - Slide

Present Simple

Slide 3 - Slide

Present simple is:

Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 4 - Quiz

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij feiten, gewoontes en dingen die regelmatig gebeuren.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer je het hebt over iets wat je wilt gaan doen.
D
Als je verteld over iets wat je is overkomen.

Slide 5 - Quiz

Present Simple:

Hoe wordt de de Present Simple gevormd?
A
hele ww + -ed
B
have/ has + ww-ing
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww + -ing
D
hele werkwoord (shit: + -s)

Slide 6 - Quiz

Present Simple
Je gebruikt de Present Simple bij gewoonten, regelmaat en feiten. 

Signaalwoorden: usually, always, never, ever...

Slide 7 - Slide

Present Simple
I live in The Netherlands
You always arrive late
Does he perform regularly?

Slide 8 - Slide

Make your own sentence
Write one sentence about something you always do.
Write one sentence about something you never do.

Slide 9 - Slide

Present Continuous

Slide 10 - Slide

Present continuous

Wat is de present continuous?
A
Tegewoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd
D
Tegenwoordige tijd (duurvorm)

Slide 11 - Quiz

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Om irritatie aan te geven
B
Als het altijd zo is
C
Als iets nu aan de gang is
D
Tijdelijke situaties

Slide 12 - Quiz

Present continuous:

Hoe wordt de de Present Continuous gevormd?
A
hele ww + -ed
B
have/ has + ww-ing
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww + -ing
D
hele werkwoord (shit: + -s)

Slide 13 - Quiz

Present Continuous
Je gebruikt de Present Continuous als iets nu aan de gang is, bij tijdelijke situaties en bij irritaties

Signaalwoorden: at the moment, right now, now,

Slide 14 - Slide

Present Continuous
I am living with my uncle at the moment, because I'm studying in New York.
I am not listening to you at the moment.
Are you calling Jane right now?

Slide 15 - Slide

Make your own sentence
Write one sentence about what you are doing at the moment
Write one sentence about what you are not doing at the moment.

Slide 16 - Slide

All, every & each

Slide 17 - Slide

Do we use all, every or
each here?
A
All
B
Every
C
Each

Slide 18 - Quiz

Do we use all, every or
each here?
A
All
B
Every
C
Each

Slide 19 - Quiz

Do we use all, every or
each here?
A
All
B
Every
C
Each

Slide 20 - Quiz

All
Een hele groep.
All + een woord in meervoud

We are going to see all the cats at the shelter.
All books are carefully read by the pupils.


Slide 21 - Slide

Every
Legt nadruk op alle uitzonderlijke onderdelen van de groep.
(alleen bij grotere aantallen dan drie)
Every + een woord in enkelvoud

I think that every day is a good day.
Every cat has paws.

Slide 22 - Slide

Each
Legt nog méér nadruk op onderdelen van een groep.
Each + een woord in enkelvoud

Each team has a chance of winning.
We wanted to spend a night in each hotel.

Slide 23 - Slide

All / each / every of the children received a different present.
A
all
B
each
C
every

Slide 24 - Quiz

Our children all / each / every have a different hobby.
A
all
B
each
C
every

Slide 25 - Quiz

I don’t answer all / each / every emails I get.
A
all
B
each
C
every

Slide 26 - Quiz

We don’t go to all / each / every party we’re invited to.
A
all
B
every
C
each

Slide 27 - Quiz

Possessive 's, ' & ...of...

Slide 28 - Slide

Possessive 's & '
Bij personen of dieren
This is Jane's car.
Cat's bowl of milk.

Uitdrukkingen van tijd:
That is last week's paper.
It's a three hours' walk.

Slide 29 - Slide

Possessive ...of...
Bij dingen:
The title of the film.
The height of the tallest building.

Bij geografische locatie:
The middle of the country.
The capital of London.

Slide 30 - Slide

Possessive

Slide 31 - Slide

Used to

Slide 32 - Slide

'Used to' is used to talk about....
A
the past
B
the present
C
the future

Slide 33 - Quiz

Used to
Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden.

Used to + hele werkwoord

I used to be a painter.
They used to go to Spain every summer.

Slide 34 - Slide

Used to
Je kunt used to ook gebruiken bij vragende en ontkennende zinnen. Dan verandert de vorm wel.

Slide 35 - Slide

Used to: questions
Did that use to be an office?
Did you use to sing in the school choir?

Slide 36 - Slide

Used to: negative
We didn't use to go to Spain, but now we do.
There didn't use to be a forest there.

Slide 37 - Slide

Maak een bevestigende zin met used to.

Slide 38 - Open question

Maak een ontkennende zin met used to.

Slide 39 - Open question

Maak een vragende zin met used to.

Slide 40 - Open question

Conjunctions

Slide 41 - Slide

Conjunctions

Slide 42 - Slide

Practice!
Finish all Test Jezelf paragraphs (1.2, 1.3, 1.4, 1.5)
Finish all parts of the Versterk Jezelf
Study :)

Slide 43 - Slide