De klas
is aan het schrijven. De klas doet iets.De klas is rustig. De klas is iets.
De leerlingen gaan straks naar huis. De klas doet iets.
Ze hebben hun huiswerk gemaakt. De klas doet iets.
Sommigen snappen het goed. De klas doet iets.
Anderen zijn verdrietig. De klas is iets.