Feiertage: St. Martinstag

Deutsch 11.11.
St. Martin + haben und sein 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deutsch 11.11.
St. Martin + haben und sein 

Slide 1 - Slide

6

Slide 2 - Video

Und jetzt ...

1.  Oefenen
     Grammatica haben & sein


Slide 3 - Slide

00:58
Waarom is Martin 'ein guter Mann'?
A
Hij verkondigde aan de mensen het woord van God.
B
Hij hielp zieken, gaf hongerige mensen te eten en gaf geld aan de armen.

Slide 4 - Quiz

01:11
Wie trof Martin voor de stadspoort aan?
A
Een bedelaar
B
Een zieke
C
Een hongerige

Slide 5 - Quiz

01:58
Hoe hielp Martin de bedelaar?
A
Martin was de enige die zich zorgen maakte om de bedelaar.
B
Martin gaf de bedelaar eten en kleding.
C
Martin sneed zijn mantel in tweeën en gaf de helft aan de bedelaar.

Slide 6 - Quiz

02:22
Toen Martin monnik (Mönch) was, gaf hij spullen die hij niet meer nodig had aan anderen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

02:58
Martin wilde geen bisschop worden omdat hij niet gelovig was.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

03:51
'Sankt Martin' betekent 'Heilige Martin'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

gewesen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Het werkwoord: sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Ich bin in Amsterdam ..................... 
bin
bist
ist
sind
seid
sind
gewesen

Slide 12 - Drag question

gehabt

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Het werkwoord: haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Ich habe Süßigkeiten .....................
habe
hast
hat
haben
habt
haben
gehabt

Slide 15 - Drag question

Waarom was Martin 'ein guter Mann'?
A
Hij was een Romeinse soldaat en verkondigde het woord van God.
B
Hij hielp de zieken, schenkte de hongerigen eten en gaf armen geld.

Slide 16 - Quiz

Und jetzt ...

1.  Wiederholen wir die Zahlen


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wie schreibt man 16?
A
sechszehn
B
sechzehn
C
zechzehn

Slide 23 - Quiz

Wie schreibt man 17?
A
ziebenzehn
B
siebenzehn
C
ziebzehn
D
siebzehn

Slide 24 - Quiz

Wie schreibt man 12?
A
tswölf
B
tzwölf
C
tszwölf
D
zwölf

Slide 25 - Quiz

Wie schreibt man 10?
A
zehn
B
tsehn
C
tzehn
D
stehn

Slide 26 - Quiz

Wie schreibt man 35?
A
funfunddreißig
B
fünfundreißig
C
fünfunddreißig
D
fünfunddreißich

Slide 27 - Quiz

Leren voor de toets
Wat komt er op de toets?
- Woordenlijst Blok 1 
- de werkwoorden: Haben + Sein

Je kunt leren met Studygo: Maak een account aan en zoek: Klasse 8 Parcival Deutsch 
Of klik op de link in je Parcival-mail

Slide 28 - Slide