Hij/zij is groot of klein. (Hoewa/hia kabier au saRier)Hij/zij is dun of dik. (rafie/samiera)
Hij/zij heeft lang/kort haar. (sjaar touwiel/sjaar kasier)
Hij/zij heeft blond/bruin/zwart haar. (asqur/sjaar boeni/sjaar ashwad)
Hij/zij heeft krullend haar. (sjaar moezjahed)
Hij/zij is wit/bruin/zwart. (hoewa/hia abiod, hantih, esmar)
Hij/zij draagt een bril. (nadara)
Hij heeft een snor/baard. (shouwarib/daqen)