Les 1 hoofdstuk 1 module 4

Vrijdag 9 november
- Start hoofdstuk 1 module 4 
Algemene prijs van tijd
Consumentenprijsindex
Indexcijfers
Inflatie
Reële waarde berekenen 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vrijdag 9 november
- Start hoofdstuk 1 module 4 
Algemene prijs van tijd
Consumentenprijsindex
Indexcijfers
Inflatie
Reële waarde berekenen 

Slide 1 - Slide

Tijd is geld
Algemene prijs van tijd (voor iedereen gelijk)  vs. individuele prijs van tijd (voor iedereen verschillend) 
Individuele prijs van tijd en algemene prijs van tijd bepalen of je gaat sparen of lenen. 
Intertemporele substitutie (verschuiven van consumptie over de tijd) 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Inflatie
- Stijging van het algemene prijspeil. 
- Ontstaan van inflatie door groei maatschappelijke geldhoeveelheid. 
- Berekenen met indexcijfers 
Prijs product vergelijkingsjaar / prijs product basisjaar x 100 = 

Slide 4 - Slide

Consumentenprijsindex cijfers 

Slide 5 - Slide

Maken opdracht 15 

Slide 6 - Slide

Rendement
- Rendement = investeringsopbrengst / investering x 100% 
- Nominaal rendement (zonder inflatie correctie)
- Reëel rendement (met inflatie correctie) 

Formule: 
RIC = NIC / CPI x 100 

Slide 7 - Slide

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quiz

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 9 - Quiz

Gerard heeft een nominaal rendement van 5,2%. De inflatie is 3,3%. Laat met een berekening zien dat het reële rendement afgerond 1,8% is.

Slide 10 - Open question

Bereken:
Nominaal rendement 3,0%, reëel rendement is -1,9%. Hoeveel bedroeg de inflatie?

Slide 11 - Open question

Els heeft een krantenwijk en verdient €40 per week. Ze geef haar inkomen uit aan kleding (€24 per week) en boeken (€16 per week) De prijs van kleding daalt met 2% en de prijs van boeken stijgt met 8%. Met hoeveel % inflatie krijgt Els te maken?

Slide 12 - Open question

De prijs van punaises stijgt met 20% en de prijs van aardgas met 10%. Waar hebben de consumenten het meeste last van en hoe verwerkt het CBS dit verschil in de berekening van inflatie?

Slide 13 - Open question