This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
5.2 Planten groeien
Slide 1 - Slide
Uit welke delen bestaat een plant?
Bloem: Voortplanting
Stengel: Stevigheid en transport
Blad: Fotosynthese
Wortel: Opname water en mineralen
Slide 2 - Slide
Welk onderdeel zorgt voor de opname van water en mineralen?
A
Wortel
B
Bloem
C
Bladeren
D
Stengel
Slide 3 - Quiz
Welke onderdeel vervoert water en voedingsstoffen?
A
Wortel
B
Bloem
C
Stengel
D
Bladeren
Slide 4 - Quiz
Vervoeren van stoffen
Wortelharen => water en mineralen opnemen.
Houtvaten vervoeren water en mineralen van de wortels naar de bladeren (omHoog).
Bastvaten vervoeren water en voedingsstoffen naar de wortels en de bloemen (Beneden).
De waterstroom blijft op gang doordat er water via de huidmondjes verdampt.
Slide 5 - Slide
Welke kant gaat het water op in de houtvaten?
A
Boven
B
Beneden
C
Boven en beneden
Slide 6 - Quiz
Waaruit bestaat een plantencel?
Celwand = stevige laag om de cel heen
Celmembraan: vlies om cytoplasma
Cytoplasma: stroperige vloeistof. Hierin liggen de kern en bladgroenkorrels
Celkern: klein bolletje in de cel; regelt alles wat in de cel gebeuren moet
Vacuole: blaasje in midden van de cel dat 'volgempompt' is met water -> Stevigheid.
Bladgroenkorrels: groene bolletjes in cytoplasma.
Slide 7 - Slide
Welke onderdelen van de plantencel worden hier aangegeven? Sleep het juiste onderdeel naar het juiste vakje.
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Vacuole
Slide 8 - Drag question
Waar in de bladeren worden de voedingsstoffen voor de hele plant gemaakt?
A
Bladgroenkorrels
B
Nerven
C
Celkern
D
Bladsteel
Slide 9 - Quiz
Fotosynthese
Een reactie in de bladgroenkorrels van een plant waarbij nieuwe stoffen gemaakt worden.
Formule voor fotosynthese:
Water + koolstofdioxide + (zon)licht => glucose + zuurstof
Slide 10 - Slide
Voor fotosynthese heeft een plant ..... nodig
A
Water en zuurstof
B
Glucose en licht
C
Water, koolstofdioxide en licht
D
Licht, zuurstof en koolstofdioxide
Slide 11 - Quiz
In de nacht kan een plant ook fotosynthese doen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Wat gebeurt er nu echt? Lees de tekst en kijk naar het plaatje
De plant neemt water en mineralen op uit de grond.
De plant neemt koolzuurgas (koolstofdioxide) op met het blad.
In het blad (bladgroenkorrels) worden koolzuurgas en water met elke gemengd met behulp van zonlicht.
Door het mengen ontstaat zuurstof en suikers (glucose).
Een deel van de zuurstof wordt aan de lucht gegeven.
De overige zuurstof en suiker gebruikt de plant om te leven.
Slide 13 - Slide
Leerdoelen
Je leert hoe uit een zaadje een plantje komt;
Je leert hoe het plantje verder groeit;
Je leert hoe een boom groeit.
Slide 14 - Slide
De levenscyclus van een plant.
De ontwikkeling van een plant:
Zaad ontkiemt;
Plant groeit uit en krijgt bloemen;
Uit de bloemen ontstaan vruchten en zaden;
De zaden worden verspreid en de cyclus begint opnieuw.
1
Een bruine boon is een zaad
2
Het zaadje neemt water op via het poortje. Het zaadje zwelt op en de zaadhuid breekt open.
3
Het worteltje komt naar buiten.
4
Het worteltje groeit de bodem in en de zaadlobben komen boven de grond.
5
Het kiemplantje groeit en gebruikt hierbij voedingsstoffen uit de zaadlobben.
6
Het kiemplantje wordt groter en krijgt meer bladeren.
7
Er is een volwassen tomatenplant ontstaan.
8
Aan de bonenplant ontstaan bloemen. Uit de bloemen ontstaan peulvruchten, met zaden.
9
De bonen uit de peulvrucht zijn de zaden.
Slide 15 - Slide
In welke organen van planten ontstaan zaden?
A
in de bladeren
B
in de bloemen
C
in de stengels
D
in de wortels
Slide 16 - Quiz
Hoe komt een plant uit een zaadje?
Nadat planten hebben gebloeid, veranderen de bloemen in vruchten.
In de vrucht zitten de zaden.
De zaden bestaan uit 2 zaadlobben. Daartussen zit de kiem. Om de 2 zaadlobben zit een zaadhuid.
Slide 17 - Slide
Hoe komt een plant uit een zaadje?
Als er een nieuw plantje uit een zaadje groeit, dan noem je dat ontkiemen.
De kiem, is eigenlijk een mini-plantje.
In de zaadlobben zit heel veel reservervoedsel waardoor de kiem goed kan groeien na de ontkieming.
Slide 18 - Slide
In de tekening van de binnenzijde van de bruine boon zijn de delen 1, 2 en 3 aangegeven. Bij het ontkiemen van een plantje uit een bruine boon worden bepaalde delen van een zaad groter. Eén deel wordt dan juist kleiner. Wat wordt bij de ontkieming groter en wat wordt er kleiner?
A
Groter: 1 en 3
Kleiner: 2
B
Groter: 1 en 2
Kleiner: 3
C
Groter: 2 en 3
Kleiner: 1
Slide 19 - Quiz
Hoe groeit een plantje verder?
Als de kiem plantjes steeds groter en zwaarder worden, dan noem je dat groei.
Door lengtegroei vanuit de uiterste topjes, worden de stengels en wortels steeds langer.
Als een plant nieuwe delen krijgt, dan noem je dat ontwikkeling.
Slide 20 - Slide
In welke fasen van ontkieming vindt fotosynthese plaats?
A
1, 2, 3 en 4
B
2, 3 en 4,
C
3 en 4
D
alleen 4
Slide 21 - Quiz
Hoe groeien bomen?
(lengte groei)
Uit de eindknoop groeit de tak verder in de lengte, dit noem je uitlopen.
Uit de zijknopen groeien nieuwe zijtakken.
Om de knop zitten knopschubben. Deze schubben beschremen de knop tegen kou en tegen insecten.
Slide 22 - Slide
Hoe groeien bomen?
Als er een nieuw stuk tak groeit vormt er zich een ringlitteken.
Na elk jaar vormt er zich weer een nieuw litteken.
Het deel van een tak precies tussen 2 littekens is dus precies een jaar oud.
Slide 23 - Slide
Eindknop
Bladschijf
Bladsteel
Hoofdnerf
Zijnerf
Bladmoes
Okselknop
Slide 24 - Drag question
Hoe groeien bomen? (dikte groei)
Door middel van diktegroei worden de takken en de stam steeds dikker.
In de stam zit een groeilaagje, uit deze groeilaag ontstaan nieuwe houtcellen.
Het laagje houtcellen dat in een jaar wordt gevormt, noem je een jaarring.
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Een jaarring bestaat uit een
A
Lichte en een donkere ring
B
2 lichte ringen
C
1 lichte of een donkere ring
D
2 donkere ringen
Slide 27 - Quiz
In een boom is één jaarring veel breder dan de andere jaarringen. Wat kan daarvan de oorzaak zijn?
A
Dat kan komen, doordat de boom in dat jaar te lijden had van een rupsenplaag.
B
Dat kan komen, doordat de winter van dat jaar erg koud was.
C
Dat kan komen, doordat de zomer dat jaar erg droog was.
D
Dat kan komen, doordat het voorjaar van dat jaar heel vochtig en warm was.