This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
Slide 3 - Slide
Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
A
Meelicht
B
Slagschaduw
C
Tegenlicht
D
Strijklicht
Slide 4 - Quiz
Welk twee lichtbegrippen zie je in deze foto terug?
Slide 5 - Slide
Welk twee lichtbegrippen zie je in deze foto terug?
A
Tegenlicht en eigen schaduw
B
Strijklicht en zijlicht
C
Eigen schaduw en zijlicht
D
Strijklicht en tegenlicht
Slide 6 - Quiz
Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
Slide 7 - Slide
Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
A
Slagschaduw
B
Eigen schaduw
C
Zijlicht
D
Strijklicht
Slide 8 - Quiz
Kijk goed naar deze afbeelding. Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
Slide 9 - Slide
Welk lichtbegrip hoort bij deze foto?
A
Meelicht
B
Zijlicht
C
Tegenlicht
D
Strijklicht
Slide 10 - Quiz
Kijk goed naar dit plaatje. Welk lichtbegrip hoort hierbij?
Slide 11 - Slide
Welk lichtbegrip herken je in dit plaatje?
A
Strijklicht
B
Tegenlicht
C
Slagschaduw
D
Zijlicht
Slide 12 - Quiz
Kijk goed naar deze afbeelding. Welke lichtbegrippen zie je in dit schilderij?
Slide 13 - Slide
Welke lichtbegrippen zie je in dit schilderij?
A
Slagschaduw, zijlicht, tegenlicht
B
Strijklicht, meelicht, zijlicht
C
Clair Obscur, zijlicht en eigen schaduw
D
Eigen schaduw, meelicht, strijklicht
Slide 14 - Quiz
Strijklicht
Eigen schaduw
Tegenlicht
Zijlicht
Slide 15 - Drag question
Tekst
Meelicht
Clair obscur
Slagschaduw
Eigen schaduw
Zijlicht
Slide 16 - Drag question
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Coulissewerking
Atmosferisch perspectief
Voor-groot klein-achter
Slide 21 - Drag question
Overlapping
Afsnijding
Kleur perspectief
Plasticiteit
Slide 22 - Drag question
Slide 23 - Slide
Wat betekent overlapping?
A
Wat dichterbij is wordt groter afgebeeld dan wat ver weg staat.
B
Aan beide zijkanten van de voorstelling zijn objecten geplaatst waardoor je blik steeds verder de afbeelding in wordt getrokken.
C
Objecten staan achter andere objecten afgebeeld
D
Delen van de voorstelling of het object zijn niet zichtbaar, omdat ze worden afgesneden.
Slide 24 - Quiz
Wat betekent afsnijding?
A
Wat dichterbij is wordt groter afgebeeld dan wat ver weg staat.
B
Aan beide zijkanten van de voorstelling zijn objecten geplaatst waardoor je blik steeds verder de afbeelding in wordt getrokken.
C
Objecten staan achter andere objecten afgebeeld
D
Delen van de voorstelling of het object zijn niet zichtbaar, omdat ze worden afgesneden.
Slide 25 - Quiz
Wat betekent Coulissewerking?
A
Wat dichterbij is wordt groter afgebeeld dan wat ver weg staat.
B
Aan beide zijkanten van de voorstelling zijn objecten geplaatst waardoor je blik steeds verder de afbeelding in wordt getrokken.
C
Objecten staan achter andere objecten afgebeeld
D
Delen van de voorstelling of het object zijn niet zichtbaar, omdat ze worden afgesneden.
Slide 26 - Quiz
Deze afbeelding is een voorbeeld van ..............
A
Perspectief
B
Kleurperspectief
C
Lijnperspectief
D
Plasticiteit
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
In dit werk van Banksy maakt hij gebruik van de volgende ruimte technieken:
A
Coulissewerking
B
Kleurperspectief
C
Voor groot klein achter
D
Afsnijding
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
In het werk van Casper David Friedrich is de illusie van diepte vooral zichtbaar door het ................
A
Kleurperspectief
B
Atmosferisch perspectief
C
Overlapping
D
Afsnijding
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
De dolfijn in de afbeelding is erg plat geschilderd. Als de schilder de dolfijn ruimtelijke wilt laten overkomen moet hij schaduwen schilderen dan krijgt de dolfijn meer ............