Grammatica zd: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Grammatica zd: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je leesboek, Chromebook, boek Nederlands en je schrift.
Stap 3: Noteer het verschil tussen de volgende twee zinnen:
1. Ik geef de planten water.
2. De planten zijn mooi.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica zd: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je leesboek, Chromebook, boek Nederlands en je schrift.
Stap 3: Noteer het verschil tussen de volgende twee zinnen:
1. Ik geef de planten water.
2. De planten zijn mooi.

Slide 1 - Slide

Regels in de les bij mevrouw Dykstra
  • Als de docent aan het woord is, ben je stil. Andersom ook.
  • We luisteren naar elkaar en hebben respect voor elkaar.
  • Elke les Nederlands heb je: je leesboek, boek, schrift, je gemaakte huiswerk en je opgeladen laptop bij je.
  • De telefoon gaat in de telefoontas op naam van de lijst in SOM.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen in een zin.
Ik kan het verschil benoemen tussen het werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
Ik kan het naamwoordelijk gezegde benoemen in een zin.

Slide 3 - Slide

Hoe bereik je deze doelen?
  • Lezen
  • Herhaling persoonsvorm, onderwerp en zinsdeelstreepjes.
  • Uitleg: werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
  • Oefenen naamwoordelijk gezegde.
  • Huiswerk volgende les: Maken opdracht 1, 2 & 4 op blz. 61 in je schrift

Slide 4 - Slide

Lezen
2E: Koning van Katoren uitleg + begin maken met opdracht.
2F: Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Ontleed de hele zin: Waar staat de Eiffeltoren?

Slide 6 - Open question

Werkwoordelijk gezegde = wg
Wanneer de persoon iets doet!
Alle werkwoorden in de zin.
Let op: 
  • Ook de persoonsvorm schrijf je op. Dat is ook een werkwoord.
  • Aan het = wg --> Ik ben een kip aan het eten.
  • te + werkwoord = wg: Hij zat de resultaten van het onderzoek af te wachten.
  • Voorzetsel die bij het werkwoord hoort =wg. Zie bovenstaande zin.
Voorbeeld: Ik zou een kip willen eten voor kerst.

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een persoon is iets!
Je hebt twee onderdelen in een ng:
1. Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
2. Een naamwoordelijk deel: Een eigenschap: Wat iemand is.
Voorbeeld:
Ik ben een leraar Nederlands.
Ng = ben een leraar Nederlands
Naamwoordelijk deel = een leraar Nederlands
Let op: Een zin is of werkwoordelijk of naamwoordelijk. Nooit allebei!

Slide 8 - Slide

Willem is jarig geweest.
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Zij zou naar school komen.
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Ontleed de volgende zin helemaal: Tot verbijstering van de fans bleek de zangprestatie van de band schrikbarend

Slide 11 - Open question