Woordenschat week 20, 21, 22

woordenschat week 20,21,22
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

woordenschat week 20,21,22

Slide 1 - Slide

Wat ga je doen?
  • Je oefent en leert de woordjes van Nieuwsbegrip van week 20, 21 en 22

Slide 2 - Slide

invallen
A
Met geweld een land binnen vallen
B
tot iemand doordringen
C
het gevecht
D
een land bevrijden

Slide 3 - Quiz

Wat doet deze vlag?

Slide 4 - Slide

Een ander woord voor "uitzonderlijk" is?
A
gewoon
B
gek
C
heel bijzonder
D
anders dan anderen

Slide 5 - Quiz

beëindigen
A
stoppen met iets
B
verder gaan
C
beginnen met iets
D
een einde maken aan iets

Slide 6 - Quiz

Hoe heet het voorwerp op de foto?

Slide 7 - Open question

De vlag hangt halfstok
De vlag hangt in de top

Slide 8 - Drag question

Een ander woord voor "onthullen" is....
A
omwinden
B
terug betalen
C
uitpakken
D
laten zien

Slide 9 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van de voorgrond?

Slide 10 - Open question

aflossen
Vervagen
terug
betalen
onduidelijk worden

Slide 11 - Drag question

Wat is het tegenovergestelde van plaatselijk?
A
Lokaal
B
direct
C
wereldwijd
D
favoriet

Slide 12 - Quiz

Welk woord hoort bij de afbeelding?

Slide 13 - Open question

het moment dat je gaat kijken of alles goed is
A
de tros
B
de controle
C
de maat
D
de temperatuur

Slide 14 - Quiz

Het tegenovergestelde van alwetende is.......
A
Onwetende
B
veel weten over
C
geen verstand van hebben
D
verstand van hebben

Slide 15 - Quiz

Er valt nauwelijks regen in Nederlands.
Wat betekent "nauwelijks"?

Slide 16 - Open question

Vermoeden
transporteren
denken, maar niet zeker weten
Vervoeren

Slide 17 - Drag question

Welk woord hoort bij de afbeelding?

Slide 18 - Open question