1. Afgelopen zondag heb ik mijn hele kamer opnieuw _____ (verven).
2. Mijn zus _____ (verbranden) alle brieven van haar ex nadat de relatie was verbroken.
3. Toen de jonge winkeldief had _____ (bekennen), werd hij opgehaald door zijn ouders.
4. Lola vond het leuk dat Dries hard _____ (lachen) om haar grapje.
5. _____ (vinden) je echt dat iedereen Engels zou moeten praten?