Spelling blok 3 + 4 (1MH)

Spelling H3 + H4
1MHb 
Spelling blok 3 + 4
1MHb
_____________________________
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Spelling H3 + H4
1MHb 
Spelling blok 3 + 4
1MHb
_____________________________

Slide 1 - Slide

Planning
__________________
maandag 05/12
  • meervoud
  • bijvoeglijk naamwoord

dinsdag 06/12
  • tussen -n
  • verkleinwoorden
  • werkwoordspelling

donderdag 08/12
  • test jezelf / leren
  • toets

Slide 2 - Slide

Welk onderwerp vind jij het moeilijkst?
meervoud
bijvoeglijk naamwoord
tussen -n
verkleinwoorden

Slide 3 - Poll

Meervoud
__________________
De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er 
-(e)n, -s, of -eren achter te zetten. 

Vaak kun je het meervoud gewoon opschrijven zoals je het hoort.

Voor bijzondere meervoudsvormen zijn spellingsregels.
Deze regels moet je kennen! 

Slide 4 - Slide

Meervoud
__________________
  • Sommige woorden die eindigen op -e hebben twee meervoudsvormen
seconde - secondes / seconden
keuze - keuzes / keuze

  • Sommige woorden hebben twee meervoudsvormen met elk een eigen betekenis.
been - benen / beenderen (botten)
portier - portiers (bij een ingang) / portieren (deuren)

  • Bij woorden die eindigen op -s of -f moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een z of een v.
grens - grenzen (maar: wens - wensen)
staaf - staven (maar: fotograaf - fotografen)

Slide 5 - Slide

Meervoud
__________________
  • Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. Anders zet je het trema op de laatste e van het woord.
idee - ideeën                          bacterie - bacteriën
knie - knieën                          porie - poriën

  • Bij woorden die eindigen op een klinker, schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd zou uitspreken.
oma - oma's                            douche - douches
radio - radio's                          spray - sprays

Slide 6 - Slide

Meervoud
__________________
  • Sommige woorden op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben. Dit zijn meestal beroepen. 
zakenman - zakenmannen / zakenlieden / zakenlui

  • In sommige woorden verandert de klinker in het meervoud.
stad - steden
schip - schepen

  • Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang. 
museum - musea
medicus - medici

Slide 7 - Slide

Meervoud
__________________

  • Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud.
rommel / vee / zand
hersenen / inkomsten / omstreken


We gaan hier even mee oefenen! 

    Slide 8 - Slide

    Wat is het meervoud van
    druif?

    Slide 9 - Open question

    Wat is het meervoud van
    rund?

    Slide 10 - Open question

    Wat is het meervoud van
    comedy?

    Slide 11 - Open question

    Wat is het meervoud van
    ei?

    Slide 12 - Open question

    Wat is het meervoud van
    genie?

    Slide 13 - Open question

    Wat is het meervoud van
    euro?

    Slide 14 - Open question

    Wat is het meervoud van
    reden?

    Slide 15 - Open question

    Wat is het meervoud van
    schans?

    Slide 16 - Open question

    Noem eens een
    bijvoeglijk naamwoord...

    Slide 17 - Open question

    Een bijvoeglijk naamwoord
    _______________________________

    Bijvoeglijke naamwoorden voegen een kenmerk of eigenschap toe aan een zelfstandig naamwoord: een groene trui, het kleine meisje, de glazen deur.

    Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord krijgt een -n.
    een wollen trui, een gouden medaille 

    Slide 18 - Slide

    Aan de slag
    Aan de slag! 
    _________________
    Spelling blok 3
    Maken opdracht 21 (a/b/c), 22, 23 en 24 (a/b)

    Dit lijkt veel, maar het zijn kleine, snelle opdrachten! 

    Slide 19 - Slide

    Planning
    __________________
    maandag 05/12
    • meervoud
    • bijvoeglijk naamwoord

    dinsdag 06/12
    • tussen -n
    • verkleinwoorden
    • werkwoordspelling

    donderdag 08/12
    • test jezelf / leren

    • toets

    Slide 20 - Slide

    Tussen -n
    ________________
    Een samenstelling is een woord dat bestaat uit 
    twee woorden die ook los kunnen voorkomen.


    1) hut + koffer = hutkoffer
    2) maan + schijn = maneschijn
    3) kaart + bak = kaartenbak
    Soms kun je de twee woorden gewoon achter elkaar zetten om een samenstelling te vormen (woord 1). Soms moet je e of en tussen de woorden zetten om het nieuwe woord goed te spellen (woord 2 en 3).


    Slide 21 - Slide

    Tussen -n
    _______________
    Je schrijft geen tussen -n als:
    • het eerste deel iets is wat uniek is (zonnebril, maneschijn)
    • het eerste deel geen meervoud heeft (rijstepap, roggebrood)
    • het eerste deel een versterkend woord is (reuzegoed, boordevol)
    • de samenstelling een versteende uitdrukking is (bullebak, schattebout)

    Slide 22 - Slide

    Wat is de samenstelling?
    plant + bak
    A
    plantenbak
    B
    plantebak

    Slide 23 - Quiz

    Wat is de samenstelling?
    seconde + wijzer
    A
    secondewijzer
    B
    secondenwijzer

    Slide 24 - Quiz

    Wat is de samenstelling?
    gemeente + huis
    A
    gemeentenhuis
    B
    gemeentehuis

    Slide 25 - Quiz

    Verkleinwoorden
    ____________________
    Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je met een achtervoegsel een verkleinwoord maken.
    vork - vorkje                                 ui - uitje
    bodem - bodempje                   tang - tangetje

    • Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
    poging - poginkje

    • Bij woorden die eindigen op een lange klinker verdubbel je de klinker.
    oma - omaatje

    • Bij woorden die eindigen op -i voeg je een -e toe. 
    taxi - taxietje

    Slide 26 - Slide

    Verkleinwoorden
    ____________________
    • Bij woorden die eindigen op -y (met een medeklinker ervoor) of -u (uitgesproken als oe) schrijf je een apostrof. 
    lolly - lolly'tje                           sudoku - sodoku'tje
    spray - spraytje

    • Je gebruikt ook een apostrof bij cijfer- en letterwoorden.
    mp3 - mp3'tje
    wc - w'tje



    Slide 27 - Slide

    Werkwoordspelling
    _________________________

    Slide 28 - Slide

    Extra opdracht werkwoordspelling
    ____________________________________
    1. Afgelopen zondag heb ik mijn hele kamer opnieuw _____ (verven).
    2. Mijn zus _____ (verbranden) alle brieven van haar ex nadat de relatie was verbroken.
    3. Toen de jonge winkeldief had _____ (bekennen), werd hij opgehaald door zijn ouders.
    4. Lola vond het leuk dat Dries hard _____ (lachen) om haar grapje.
    5. _____ (vinden) je echt dat iedereen Engels zou moeten praten?

    Slide 29 - Slide

    Aan de slag
    Aan de slag! 
    _________________
    De eerste vijf minuten is het helemaal stil en werk je individueel aan de opdrachten. Na vijf minuten mag je vragen stellen aan mij of je buurman/-vrouw en dat doe je op fluistertoon (en met een vinger in de lucht). 

    Spelling blok 4
    Maken opdracht 25 (tussen -n) en 27 (verkleinwoorden)

    Extra oefening werkwoordspelling
    Maken zin 5 t/m 15 

    Niet af? Huiswerk! 



    Slide 30 - Slide