2 vmbo-kgt Thema 5 Erfelijkheid en evolutie: 5.4 De evolutietheorie

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.4 De evolutietheorie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.4 De evolutietheorie

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Korte herhaling
- Leerdoelen vandaag
- Nieuwe theorie: 5.4 De evolutietheorie
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

Variatie in genotypen
Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan variatie in genotypen. Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 3 - Slide

De informatie op de twee chromosomen van een paar kan verschillen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Een plotselinge verandering van het genotype heet een..
A
Mutant
B
Mutatie
C
Variatie
D
Mutageen

Slide 5 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een mutagene invloed?
A
Sigarettenrook
B
UV-straling
C
Tumor
D
Asbeststof

Slide 6 - Quiz

leerdoelen vandaag
Aan het einde van de les:
- kan je de evolutietheorie beschrijven.

Slide 7 - Slide

Inleiding
Er leven miljoenen soorten organismen op aarde.
Deze vormen van leven kunnen er erg verschillend uitzien.

Soorten kunnen ontstaan, veranderen en verdwijnen.

Slide 8 - Slide

5.4 De evolutietheorie
De levensvormen op aarde zijn in de loop van de tijd ontstaan en veranderd.

De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen noem je evolutie.

Slide 9 - Slide

De evolutietheorie is vooral ontwikkeld door Charles Darwin.

Hij was een Engelse onderzoeker in de negentiende eeuw.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

5.4 De evolutietheorie
De uitgangspunten van de evolutietheorie zijn:
- een periode van miljoenen jaren
- variatie in genotypen
- natuurlijke selectie
- het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 12 - Slide

variatie in genotypen
De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort. Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen.
Ook door mutaties kan variatie in genotypen ontstaan.

Als nieuwe genotypen ontstaan, kan dat leiden tot nieuwe fenotypen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

natuurlijke selectie
Sommige organismen krijgen veel nakomelingen.

Een vrouwtjeskikker kan in 1 voorjaar wel drieduizend eieren in een vijver leggen. Maar de vijver bevat niet genoeg voedsel voor zo veel kikkers.
De kikkers kunnen dus niet allemaal in leven blijven.

Niet alle kikkers hebben een even grote overlevingskans.

Slide 15 - Slide

natuurlijke selectie
Kikkers met een zwakke gezondheid of met een opvallende kleur worden opgegeten door roofdieren. Deze kikkers leven kort en hebben weinig kans om nakomelingen te krijgen.

Kikkers die gezond en sterk zijn en een goede schutkleur hebben, hebben de grootste kans om in leven te blijven en nakomelingen te krijgen.

Darwin noemde dit verschijnsel natuurlijke selectie.

Slide 16 - Slide

natuurlijke selectie
Een dier dat slecht aan het milieu is aangepast, krijgt waarschijnlijk weinig of geen nakomelingen.
Het ongunstige genotype wordt zo vrijwel niet doorgegeven aan de nakomelingen.

Dit geldt niet alleen voor dieren, maar voor alle organismen.

Slide 17 - Slide

natuurlijke selectie
Door natuurlijke selectie kunnen soorten veranderen.

Een voorbeeld is de giraf met zijn lange nek.
Een giraf die een iets langere nek heeft dan andere giraffen, kan meer blaadjes van bomen eten. Hij heeft meer kans om te overleven en nakomelingen te krijgen, die ook weer een langere nek hebben. Zo kunnen er steeds meer giraffen komen met een langere nek, die blaadjes kunnen eten waar andere soorten niet bij kunnen. De soort verandert en is dan beter aangepast aan de omstandigheden.

Slide 18 - Slide

ontstaan van nieuwe soorten
Het is belangrijk dat bij een soort veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De soort heeft dan een grote overlevingskans.

Als de omstandigheden veranderen, is de kans groot dat er organismen zijn met de juiste eigenschappen voor die nieuwe omstandigheden.

Slide 19 - Slide

ontstaan van nieuwe soorten
Het klimaat kan bijvoorbeeld veranderen. Het is dan gunstig als er verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De kans is dan groot dat enkele organismen goed zijn aangepast aan het nieuwe klimaat.

Als deze organismen zich voortplanten, geven ze hun genen door aan hun nakomelingen. De organismen die niet goed zijn aangepast, kunnen verdwijnen. De soort is dan veranderd.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

ontstaan van nieuwe soorten
Door mutatie of geslachtelijke voortplanting kan binnen een soort een nieuwe vorm ontstaan.
Beide vormen kunnen naast elkaar blijven bestaan.

Denk bijvoorbeeld aan verschillende hondenrassen. Alle honden behoren tot 1 soort, want ze kunnen zich onderling voortplanten.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

ontstaan van nieuwe soorten
Verschillende vormen van 1 soort kunnen gescheiden raken van elkaar., bijvoorbeeld door een rivier, bergen, ijs, een woestijn of een zee.
Dit heet isolatie.

De twee vormen kunnen dan steeds meer van elkaar gaan verschillen. Na lange tijd kunnen organismen van de twee vormen zich niet meer onderling voortplanten. De twee vormen zijn dan twee verschillende soorten geworden.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

ontstaan van nieuwe soorten
Hetzelfde kan gebeuren als een groep organismen van 1 soort gescheiden (geïsoleerd) raakt van de rest van de soort.

In de loop van de tijd kan het milieu in de 2 leefgebieden gaan verschillen. Elke groep organismen ontwikkelt aanpassingen aan het eigen milieu. Ook op deze manier kunnen door isolatie 2 verschillende soorten ontstaan.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

VRAGEN??

Slide 28 - Slide

zelf aan de slag
5.4 De evolutietheorie
Blz. 132 t/m 139
Opdr. 1 t/m 8

Slide 29 - Slide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je de evolutietheorie beschrijven.

Slide 30 - Slide