Herhaling werk h 1 t/m 4

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Herhaling werk h 1 t/m 4

Hoofdstuk 1

Wat is werk en hoe krijg je werk?

Werk/arbeid

Iets nuttigs doen voor anderen. 

Betaalde en onbetaalde arbeid

Betaalde 

arbeid

Onbetaalde arbeid

• Wel betaald
• Opleiding nodig (soms)
• Voorbeelden: leerkracht of krantenbezorger

• Niet betaald
• Voor anderen/ Vrijwilligerswerk
• Voorbeelden: team coachen of ouderen bezoeken

Een voetbaltrainer. Is dit
betaalde of onbetaalde arbeid?

Een voetbaltrainer. Zou deze man betaalde of onbetaalde arbeid doen?

1. Betaalde arbeid
2. Onbetaalde arbeid

Architecten. Is dit
betaalde of onbetaalde arbeid?

Architecten. Is dit betaalde of onbetaalde arbeid?

1. Betaalde arbeid
2. Onbetaalde arbeid

Piloten. Is dit
betaalde of onbetaalde arbeid?

Piloten. Is dit betaalde of onbetaalde arbeid?

1. Betaalde arbeid
2. Onbetaalde arbeid

Hoofdstuk 2

Waarom is werk belangrijk?

Basisbehoeften

Elementen die mensen nodig hebben om gelukkig te leven.

Basisbehoeften

Volgens de Amersikaanse psycholoog Maslow.

Zet het voorbeeld bij de juiste basisbehoefte.

Beter worden in wat je doet

Te horen krijgen dat je het goed doet

Je omgang met mensen binnen en buiten het bedrijf

Spaargeld hebben voor onverwachte problemen

Elke week boodschappen kunnen doen omdat je geld verdient

Hoofdstuk 3

Wat zijn de functies van werk?

Vuilnismannen zouden meer salaris moeten krijgen dan bankiers.

Vuilnismannen zouden meer salaris moeten krijgen dan bankiers.

1. Eens
2. Oneens

Optioneel. Een interessante stelling om met leerlingen over in gesprek te gaan. Deze stelling sluit aan op de theorie over de hoogte van je salaris.

Sleep de woordennaar de juiste plaats in de piramide.

Lichamelijke behoeften

Zelfontwikkeling

Zekerheid

Waardering

Sociale contacten

Suzanne heeft het over maar 1 functie van werken. Welke functie is dat?

Suzanne heeft het over maar 1 functie van werken. Welke functie is dat?

1. Financiële functie
2. Sociale functie
3. Ontwikkelingsfunctie

Hoofdstuk 4

Wie hebben er te maken met werk?

Werknemers

Mensen die werken. Zij 'nemen' werk.

Werkgevers

Mensen of bedrijven die werk 'geven' aan werknemers.

De overheid in Nederland.
Gaat het om een werknemer of werkgever?

De overheid in Nederland. Gaat het om een werknemer of werkgever?

1. Werknemer
2. Werkgever

Jij als vakkenvuller in een supermarkt.
Gaat het om een werknemer of werkgever?

Jij als vakkenvuller in een supermarkt. Gaat het om een werknemer of werkgever?

1. Werknemer
2. Werkgever

De eigenaar van een bedrijf. Gaat het om een werknemer of werkgever?

De eigenaar van een bedrijf. Gaat het om een werknemer of werkgever?

1. Werknemer
2. Werkgever