1V le verbe aller révision et la négation

1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe vertaal je 'gaan' in het Frans?

Slide 2 - Open question

Leerdoel
Ik kan het werkwoord 'aller' (gaan) in de tegenwoordige tijd vervoegen.

Deel 2 LessonUp: ik kan de ontkenning in het Frans toepassen.

Slide 3 - Slide

aller
je vais
tu vas
il va
elle va
on va
nous allons
vous allez
ils vont
elles vont
gaan
ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij gaan, men gaat
wij gaan
jullie gaan, u gaat
zij gaan (m)
zij gaan (v)

Slide 4 - Slide

Vul de juiste vertaling in:
... au collège (jij gaat)

Slide 5 - Open question

Vul de juiste vertaling in:
... au cinéma (zij gaat)

Slide 6 - Open question

Vul de juiste vertaling in:
... visiter Léa (jullie gaan)

Slide 7 - Open question

Vul de juiste vertaling in:
... regarder un film (ik ga)

Slide 8 - Open question

Des questions?
Vragen over het werkoord 'aller'?


Volgende: de ontkenning

Slide 9 - Slide

Leerdoel
Deel 2 : ik kan de ontkenning in het Frans toepassen.

Kun je een voorbeeld noemen van een ontkenning in het Nederlands?

Slide 10 - Slide

'niet' of 'geen' vertaal je in het Frans met twee woorden. Vul in:
... en ...

Slide 11 - Open question

Je ne danse pas.

Je ne parle pas français.



De ontkenning (ne ... pas) staat om de persoonsvorm heen (denk aan een bril).

Ik dans niet

 Ik spreek geen Frans.

Slide 12 - Slide

Elle n’est pas française. 

Elle n’habite pas à Paris.



Wanneer de persoonsvorm begint met een klinker of een stomme ‘h’ verandert ne in n’

Zij is niet Frans.

 Zij woont niet in Parijs.

Slide 13 - Slide

Léa n’a plus l’adresse de Julie.
 

Il n’est jamais heureux.

Il ne mange rien

Léa heeft het adres van Julie niet meer.

Hij is nooit gelukkig.

Hij eet niets.

Slide 14 - Slide

C'est facile.

Ce n'est pas facile.
Het is makkelijk.

Het is niet makkelijk. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoe krijg je dit op de toets?
Geef antwoord op een vraag met ne...pas. Begin de zin met 'Non, ...'. Bijvoorbeeld:

Tu aimes le collège?
Non, je n'aime pas le collège. 

Denk aan de juiste uitgangen van de werkwoorden (p. 107 boek)

Slide 17 - Slide

Hoe krijg je dit op de toets?
Geef antwoord op een vraag met de andere ontkenningen. Begin de zin met 'Non, ...'. Bijvoorbeeld:

Elle regarde la télé? (nooit)
Non, elle ne regarde jamais la télé. 

Denk aan de juiste uitgangen van de werkwoorden (p. 107 boek)

Slide 18 - Slide

Kies de juiste optie:
Ta mère habite à Paris?
A
Non, elle n'habite pas à Paris.
B
Non, elle ne habite pas à Paris.

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste optie:
Elles vont au cinéma?
A
Non, elles vont ne au pas cinéma.
B
Non, elles ne vont pas au cinéma.

Slide 20 - Quiz

Maak ontkennend. Gebruik ne...pas en begin met 'Non, ...' : Il est d'accord?

Slide 21 - Open question

Maak ontkennend. Gebruik ne...pas en begin met 'Non, ...' : Tu aimes le chocolat?

Slide 22 - Open question

Kies de juiste vertaling van 'niet meer'.
A
ne...plus
B
ne...jamais

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste vertaling van 'niets'.
A
ne...rien
B
ne...jamais

Slide 24 - Quiz

Maak ontkennend. Begin met 'Non, ...' : Nous habitons à Paris? (niet meer)

Slide 25 - Open question

Maak ontkennend. Begin met 'Non, ...' : Vous regardez la série? (nooit)

Slide 26 - Open question

Maak ontkennend. Begin met 'Non, ...' : C'est joli? (niet meer)

Slide 27 - Open question

Leerdoel
Deel 2 : ik kan de ontkenning in het Frans toepassen.

Des questions? 

Slide 28 - Slide