Examen/Toets 3 onderwijskunde 2A (25 vr.)

Wat verstaan we onder commentaar geven?
A
Het bespreken van een lesfase zoals de DMMM-fase.
B
Het kort maken van een bemerking op een rijtaak met een eenduidige oplossing.
C
Het evalueren en bespreken van het leerresultaat.
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
VerkeersopleidingenBeroepsopleiding

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat verstaan we onder commentaar geven?
A
Het bespreken van een lesfase zoals de DMMM-fase.
B
Het kort maken van een bemerking op een rijtaak met een eenduidige oplossing.
C
Het evalueren en bespreken van het leerresultaat.

Slide 1 - Quiz

Waar wordt een summatief oordeel gegeven?
A
Bij het CBR rijexamen.
B
Bij een tussentijdse toets.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 2 - Quiz

Om de leerling wat extra te motiveren:
A
biedt de rijinstructeur de leerling de kans om te kiezen uit te oefenen rij-taken en/of routes.
B
zal de rijinstructeur altijd positief commentaar geven.
C
zal de rijinstructeur zorgen dat de leerling zoveel mogelijk op voor hem bekende plaatsen kan oefenen.

Slide 3 - Quiz

Wat is een belangrijke reden voor een correcte lesafronding?
A
De leerling moet weten wat hij al kan en nog niet zo goed kan.
B
Het geleerde wordt dan verankerd.
C
De oriëntatie van de leerling betreffende de duur van de opleiding wordt helder.

Slide 4 - Quiz

Wat hoort er bij de zogenaamde sensatiezoekers (thrill seekers)?
A
Zij worden ‘kort’ gehouden en uitdagingen worden zoveel mogelijk vermeden.
B
Zij zijn gebaat bij uitdagingen wat betreft snelheid en bochten.
C
Zij worden in complexe situaties gebracht, zodat ze ervaren nog veel te moeten leren.

Slide 5 - Quiz

Wat is de aanpak bij het ontwikkelen van de zelfstandigheid van een beginnende of traag vorderende leerling?
A
Zij krijgen een deel van de leerfuncties in eigen handen.
B
Zij krijgen extra steun in de rug, maar mogen het initiatief behouden.
C
Zij moeten zelfstandig hun rijgedrag reflecteren.

Slide 6 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de kreten valide, betrouwbaar en objectief?
A
Dit zijn de eisen waaraan het CBR-examen moet voldoen.
B
Dit zijn de eisen waaraan een toets tijdens de rijopleiding moet voldoen.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 7 - Quiz

Wanneer is er sprake van de ‘hardopdenkmethode’?
A
Als de rijinstructeur opdracht geeft tot hardop denken.
B
Als de leerling op eigen initiatief hardop gaat denken.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 8 - Quiz

Wanneer wordt een les afgezegd of de lesroute aangepast?
A
Bij sneeuw.
B
Bij omstandigheden die kunnen leiden tot gevaar tijdens de les.
C
Bij het naderen van risicovolle gebieden.

Slide 9 - Quiz

Wanneer worden er tijdens een toets hints gegeven?
A
Als anders de verkeersopgave niet zou kunnen worden uitgevoerd.
B
Ter afwending van dreigend gevaar.
C
Het geven van hints is dan niet toegestaan.

Slide 10 - Quiz

Wat wordt verstaan onder ‘timemanagement’?
A
De beschikbare tijd al indelen in de ontwerpfase van een les.
B
De beschikbare tijd tijdens de les indelen.
C
Het inbouwen van buffertijd.

Slide 11 - Quiz

De leerling geeft aan dat hij het rijden in een parkeergarage wil oefenen.
Wat is dan de beste reactie?
A
Dit staat niet in de leergang dus jammer, maar dat moet je later zelf maar oefenen.
B
Dit wordt op het rijexamen niet getoetst dus jammer, maar dat moet je later zelf maar oefenen.
C
Oké, welke parkeergarage heb je in gedachten?

Slide 12 - Quiz

Wat is juist?
A
Een belangrijke stap geeft aan WAT er moet gebeuren.
B
Een belangrijke stap geeft aan HOE iets moet gebeuren.
C
Een belangrijke stap geeft aan WAAROM iets moet gebeuren.

Slide 13 - Quiz

Als er stress ontstaat, wat kan de instructeur dan doen om te bereiken dat de leerling de aandacht voor de aan
te leren rijtaak herwint en er weer ruimte is voor verder leren?
A
Tijdig aanpakgedrag suggereren en helpen emoties te bedwingen.
B
Hints geven en fouten relativeren.
C
Meteen overgaan naar de DMMM-fase.

Slide 14 - Quiz

Waarbij wordt het element instructie over het algemeen gebruikt?
A
Bij het aanleren van een specifieke rijtaak.
B
Bij het aanleren van de globale rijtaak.
C
Bij de gevorderde leerling.

Slide 15 - Quiz

Wat is er bepaald voor wat betreft het oefenen van kleine taken en het rijden van lange stukken in de
lesopbouw?
A
Beginners zijn 90% van de lestijd bezig met het oefenen in kleine taken.
B
Beginners zijn 80% van de lestijd bezig met het oefenen in kleine taken.
C
Beginners zijn 70% van de lestijd bezig met het oefenen in kleine taken.

Slide 16 - Quiz

Commentaar dient zo snel mogelijk na de taakuitvoering te liggen.
Wanneer is dit niet het geval?
A
Indien de leerling getraind wordt in het zelfstandig rijden.
B
Indien een proefexamen wordt gereden.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorbeeld van commentaar geven?
A
Bespreken van het leerproces.
B
Commentaar over het niet correct verlenen van voorrang.
C
Commentaar in de mentorfase.

Slide 18 - Quiz

Waar moet een rijinstructeur rekening mee houden tijdens het afnemen van een praktijktoets?
A
Dat zoveel mogelijk examenonderdelen worden getoetst.
B
Dat alle onderwerpen van beoordeling worden getoetst.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 19 - Quiz

Wanneer is er sprake van afstemming die stuurt naar een hoger niveau?
A
De beginnende leerling die gelegenheid krijgt om zelf zijn fouten op te merken en feedback te geven.
B
De leerling die gelegenheid krijgt om zelf zijn fouten op te merken en feedback te geven.
C
De gevorderde leerling die gelegenheid krijgt om zelf zijn fouten op te merken en feedback te geven.

Slide 20 - Quiz

Wat is de regel bij het geven van complimenten aan de leerling?
A
Worden bij voorkeur ingebouwd in het commentaar wat gegeven wordt.
B
Worden zoveel mogelijk gegeven.
C
Worden aan leerlingen met een laag zelfbeeld onophoudelijk gegeven.

Slide 21 - Quiz

Waarop noteert de rijinstructeur de aantekeningen van gebeurtenissen die zich tijdens de rijlessen voordoen?
A
Op de leskaart.
B
Op een apart daarvoor bestemd document.
C
Op de instructievorderingenkaart.

Slide 22 - Quiz

Waarom gebruikt de rijinstructeur tijdens de les didactische hulpmiddelen?
A
Om de eigen taak te verlichten.
B
Om het onderwijs duidelijker en begrijpelijker te maken.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 23 - Quiz

Wanneer kan een rijinstructeur het beste feedback geven?
A
Aan het einde van de les.
B
Direct na het uitvoeren.
C
Tijdens de uitvoering.

Slide 24 - Quiz

Waar kunt u een beginnend leerling het ‘inhalen’ het beste aanleren?
A
Dit is te hoog gegrepen voor deze leerling.
B
Op 60 km/h wegen.
C
Op autosnelwegen.

Slide 25 - Quiz