HV3 herhaling Modalverben, haben, sein, werden tt en vt

Kapitel 1
Modalverben t.t.
haben, sein, werden
t.t. en v.t.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 1
Modalverben t.t.
haben, sein, werden
t.t. en v.t.

Slide 1 - Slide

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?
  • zwakke werkwoorden  ->  regelmatig (bijv. spielen, reden)
  • sterke werkwoorden  ->  lopen- liep (bijv. fahren, lesen)
  • onregelmatige werkwoorden, o.a.
     - haben, sein, werden
     - modale werkwoorden (bijv. müssen, mögen)

Slide 2 - Slide

Wat zijn "Modalverben" (=modale werkwoorden)?
  • "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden
  • Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 
Bijvoorbeeld:
Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.

Ze worden heel vaak gebruikt in het Duits. 


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

wissen
weten
dürfen
mogen, toestemming
können
kunnen
mögen
lusten, houden van
müssen
moeten, noodzakelijk 
sollen
moeten, bevel
wollen
willen

Slide 5 - Slide

Können
dürfen
mögen
wollen
kunnen
mogen
houden van
willen

Slide 6 - Drag question

.....du mir bitte helfen?
A
kannst
B
kann
C
könnst
D
können

Slide 7 - Quiz

Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen

Slide 8 - Quiz

........du diesen Lehrer?
A
mag
B
mögst
C
mögt
D
magst

Slide 9 - Quiz

....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen

Slide 10 - Quiz

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....
A
willen
B
mogen
C
durven
D
kunnen

Slide 11 - Quiz

sein & haben & werden
t.t. & v.t.

Slide 12 - Slide

ZIJN = SEIN

Slide 13 - Slide

HEBBEN = HABEN

Slide 14 - Slide

WORDEN/ ZULLEN = WERDEN

Slide 15 - Slide

Nu oefenen met:
tegenwoordige tijd

Slide 16 - Slide

............... ihr Zeit für mich? (t.t.)

Slide 17 - Open question

Warum ......... du deine Hausaufgaben nicht gemacht? (t.t.)

Slide 18 - Open question

.................. Eric müde? (t.t.)

Slide 19 - Open question

Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben. (t.t.)

Slide 20 - Open question

Wie alt .......... du morgen? (t.t.)

Slide 21 - Open question

.............. Claudia schon wieder krank?(t.t.)

Slide 22 - Open question

Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt. (t.t.)

Slide 23 - Open question

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
habe
B
bin
C
werde

Slide 24 - Quiz

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 25 - Quiz

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 26 - Quiz

.............. du morgen 10 oder 14 ?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 27 - Quiz

Voltooid deelwoord: haben/ sein/ werden
  • hebben = haben         gehabt 
Wir haben das nicht gehabt. 
  • zijn = sein         gewesen
Ihr seid nach Deutschland gewesen. 
  • worden/zullen = werden         geworden
Er ist 15 geworden. 

Slide 28 - Slide

Voltooid deelwoord: zwakke werkwoorden
Regel: ge + stam + t
stam: werkwoord - (e)n
Bijv.: wohnen          gewohnt 

Eindigt de stam op een -d of -t 
Regel: ge + stam + et
Bijv.: warten          gewartet


Slide 29 - Slide

Nu oefenen met:
verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link