2.2 spelling korte en lange klanken

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

spelling blok 2

spelling blok 1

les 2

Nederlands

Doel van vandaag

Aan het eind van de les:

- Weet ik wat korte en lange klanken zijn.

- Weet ik hoe ik woorden met een korte en lange klank goed kan schrijven. 

Welke woorden ken je
met een 'a'-klank?

Welke woorden ken je
met een 'aa'-klank?

Voorbeeld

mop, map, mep

stem, stam, stom

Wat is een korte klank?

1. Maan
2. Oor
3. Pop
4. Gaap

Wat zijn allemaal korte klanken?

1. zus, mand
2. knop, haar
3. kaart, gat
4. vis, speer

Wat zijn allemaal korte klanken?

1. gat, dun, waar
2. bot, oor, fris
3. met, lap, vol
4. mis, muur, flap

Lange klanken:
A: waar
B: oor
D: muur

Voorbeeld

duur, door, daar

vuur, voor, vaar

Wat is een lange klank?

1. sok
2. bus
3. lip
4. uur

Wat zijn allemaal lange klanken?

1. mees, vraag, wordt
2. gaar, mis, Luuk
3. want, moord, blaar
4. muur, roos, laars

Korte klanken:
A: wordt (let op: er staat niet 'woord')
B: mis
C: want

Lange klank of korte klank?

slaap

1. lange klank
2. korte klank

Lange klank of korte klank?

kat

1. lange klank
2. korte klank

Lange klank of korte klank?

stop

1. lange klank
2. korte klank

Aan de slag

Maak:

opdracht 15 t/m 19  (blz. 37 t/m 42 )