Begrippen voor examens 4TL

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slide and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Strategie
Wat moet je meenemen naar het economie examen?
Rekenmachine
Herhaal de vraag in het antwoord
Markeer of onderstreep de belangrijke begrippen / gegevens.
Schrijf altijd de berekening op
NL woordenboek
Benoem over wie je het hebt. Bijvoorbeeld werkgever i.p.v. ze...
Marker
Let op 2 punten vragen 
Je antwoord bestaat uit 2 delen!
Let op: hoe moet ik afronden, €, $, %
Maak je antwoord af. 

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Kies uit import of export voo voor
export
import
De kaasfabriek uit NL verkoopt kaas aan een Duits bedrijf.
Een vakantieganger uit NL gaat naar Oostenrijk om te skiën
Albert Heijn koopt sperziebonen uit Egypte
Een Duitser huurt een hotelkamer in Egmond aan Zee

Slide 6 - Drag question

3 goed = 2 punten
2 goed = 1 punt
1 goed = 0 punten
Aandelen zeer beperkt te koop
Niet op winst gericht
Eén eigenaar, soms personeel
Eén persoon is eigenaar, geen personeel
Meerdere eigenaren/samen de leiding
Aandelen zijn vrij verhandelbaar
Eenmanszaak
ZZP
VOF
BV
NV
Stichting

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Noord-Limburg heeft minder werk
De toename van automatisering zorgt voor werkloosheid
De ijssalon is in de winter gesloten
Door de coronacrisis is er minder vraag naar producten, dus minder arbeid nodig
John is net klaar met z'n opleiding en zoekt werk
Structureel
Conjunctureel
Frictie
Seizoens
Regionaal

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Voor een consumptief krediet heb je bij de banken keuze uit verschillende kredietvormen.
Welke van de onderstaande kredietvormen is geen kredietvorm voor een consumptief krediet?
A
Persoonlijke lening
B
Hypotheek
C
Salariskrediet
D
Doorlopend krediet

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Water
Netflix
Vakantie
Onderwijs
Tuinkabouter
Bed
Frietje mayo
Agenda
Spijkerbroek

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Plaats de vier marktvormen in volgorde van weinig tot geen concurrentie op de markt tot veel concurrentie op de markt.
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie
Monopolie
Oligopolie

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Omzet = ?
A
Afzet x inkoopprijs
B
Afzet x Verkoopprijs
C
Inkoopprijs x verkoopprijs
D
Verkoopprijs x verkoopopbrengsten

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Van wie komt de vraag naar arbeid?
A
De beroepsbevolking
B
De werklozen
C
De werknemers
D
De werkgevers

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de woorden naar de juiste plek in de tekst en controleer je antwoord.

Vraag en aanbod samenvatting

Voor het aanbod van een product geldt: Als de prijs van een product stijgt, zal het aanbod van het product _______.

Van een product waarvan de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod is de (ver)koopprijs de _______.
toenemen
evenwichtsprijs
producenten
afnemen
concurrentie
Consumenten

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

arbeidskrachten
werkgelegenheid 
arbeidsplaatsen 
werkgevers
beroepsbevolking
werknemers
vacatures
werkzoekende
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

contingentering
invoerrechten
exportsubsidie
proctectionisme
handelsbelemmeringen
Importheffing
importquotum
producten worden door belasting duurder, hierdoor kunnen Nederlandse bedrijven concurreren met buitenlandse bedrijven.
Buitenlandse bedrijven mogen maar een bepaalde hoeveelheid per jaar invoeren.
Bedrijven krijgen subsidie van de eigen overheid om prijzen van hun eigen producten lager te houden en zo beter te concurreren.

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Je leent €1500,-- met een persoonlijke lening. Je betaalt 36 maanden lang €55,--. Hoe bereken je de Kredietkosten?
A
36 x €55,-- = €1980
B
Niks berekenen: €55,--
C
36 x €55,-- = €1980 €1980,-- - €1500,-- = €480,-
D
€1500 : 36 = €41,67

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions