h3d/Voorzetsels

Welke voorzetsels hebben de 3e naamval?
1 / 36
next
Slide 1: Open question
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke voorzetsels hebben de 3e naamval?

Slide 1 - Open question

Die Fälle
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval 

Slide 2 - Slide

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.
Tekst
3e naamval
4e naamval
aus
durch
mit
für
nach
ohne
gegen
bei
von
um

Slide 3 - Drag question

Welke voorzetsels hebben de 4e naamval?

Slide 4 - Open question

Zet in de juiste naamval:
Er fährt öfters durch dies..... Straße (v).
A
diese
B
dieser
C
dieses
D
diesem

Slide 5 - Quiz

Zet in de juiste naamval:
Um dies.... Zeit (v) trinkt er immer ein.... Kaffee (m).
A
dieser eine
B
diesem ein
C
diese eines
D
diese einen

Slide 6 - Quiz

Zet in de juiste naamval:
Weißt du aus welch..... Stadt (v) er kommt?
A
welche
B
welchem
C
welches
D
welcher

Slide 7 - Quiz

Voorzetsels
met vertaling
3e naamval
mit (met)
nach (na, naar) 
bei (bij) 
seit (sinds) 
von (van) 
zu (bij, naar)
aus (uit)
außer (behalve)
gegenüber tegenover
entgegen (tegemoet)
entlang (langs)

4e naamval
durch (door)  
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
bis (tot) 
entlang (langs)

Slide 8 - Slide

Noch ein bisschen üben :)

Slide 9 - Slide

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 10 - Quiz

Mit welch... Bus (m) fahrt ihr?
A
welch
B
welchen
C
welchem
D
welches

Slide 11 - Quiz

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 12 - Quiz

Wir kommen aus unser... Schule (v).
A
unserer
B
unser
C
unsere
D
ensers

Slide 13 - Quiz

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 14 - Quiz

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 15 - Quiz

Was ist dein... Zimmer (o)?
A
deine
B
deins
C
deines
D
dein

Slide 16 - Quiz

Er kann nicht (zonder haar) Hund (m) leben.

Slide 17 - Open question

Sie wohnen (bij hun) ........ Onkel.

Slide 18 - Open question

Ich habe (voor mijn) ........ Lehrer (m) etwas gekauft.

Slide 19 - Open question

Er spielt (tegen de) ........ Mannschaft (v).

Slide 20 - Open question

Henk fährt (zonder de) ........ Freund(m).

Slide 21 - Open question

Ich fliege (met mijn) ........ Freundin (v) nach Spanien.

Slide 22 - Open question

(Door de).........Unfall (m) war ich zu spät in der Schule.

Slide 23 - Open question

Ich fahre mit ...... (deze) Bus (m) zu ...(haar) Schule (v).

Slide 24 - Open question

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 25 - Quiz

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 26 - Quiz

Schrijf de 7 voorzetels op, die bij de 3e naamval horen. Schrijf ze in het Duits, op alfabetische volgorde. Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 27 - Open question

Schrijf de 7 voorzetels op, die bij de 4e naamval horen. Schrijf ze in het Duits, op alfabetische volgorde. Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 28 - Open question

Voorbeeldzinnen
Je krijgt voorbeeldzinnen te zien. 
Geef aan of de zin in de 3e of 4e naamval staat. 

Slide 29 - Slide

Ich kann nicht ohne meine Freundin leben.
A
3e
B
4e

Slide 30 - Quiz

Ich wohne mit meinem Freund zusammen.
A
3e
B
4e

Slide 31 - Quiz

Wir warten mit unseren Eltern.
A
3e
B
4e

Slide 32 - Quiz

Ich wage es nicht gegen meinen Vater zu lügen.
A
3e
B
4e

Slide 33 - Quiz

Durch unsere Freundschaft (v) bin ich glücklicher.
A
3e
B
4e

Slide 34 - Quiz

Sie kauft für ihren Mann Blumen.
A
3e
B
4e

Slide 35 - Quiz

Und? Hat es geklappt? Positiv oder eher negativ?

😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll