Lenzen en ogen

Lenzen en brillen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lenzen en brillen

Slide 1 - Slide

5.3 Beelden maken met een lens

Slide 2 - Slide

Doelen deze les
1. Ik kan de twee soorten lenzen tekenen.
2. Ik kan de begrippen ‘convergerend en divergerend’ koppelen aan de bolle en holle lens 
3. Ik kan de lichtstralen van een convergerende- en divergerende werking tekenen 
4. Ik kan de begrippen ‘brandpunt en brandpuntafstand’ uitleggen 
5. Ik kan aan de hand van de drie constructiestralen een beeld tekenen. 

Slide 3 - Slide

Bolle lenzen
Een positieve lens is in het midden dikker dan aan de rand

Een bolle lens noem je ook wel een positieve lens.

Slide 4 - Slide

Een positieve lens
Een positieve (bolle) lens heeft een convergente werking.

De lichtstralen gaan naar elkaar toe.
Er ontstaat een brandpunt.

Slide 5 - Slide

Positieve lenzen
Met een positieve lens kun je een voorwerp vergroot of verkleind afbeelden

Slide 6 - Slide

Holle lenzen
Een holle lens noem je ook wel een negatieve lens.

Een negatieve lens is in het midden dunner dan aan de rand.

Slide 7 - Slide

Negatieve lenzen
De lichtstralen gaan uit elkaar.

Een negatieve lens heeft een divergerende werking.

Slide 8 - Slide

 Lenzen
Lenzen teken je als een rechte streep met een Plus(positieve lens) of een min(negatieve lens) erboven.

Slide 9 - Slide



  • positieve lens
  • convergerende werking (lichtstralen worden naar elkaar toe gebogen)
  • hoe sterker de lens (hoe boller de lens is) , hoe sterker de convergerende werking: het brandpunt (F) komt dichter bij de lens te liggen


  • negatieve lens 
  • divergerende werking (lichtstralen worden uit elkaar gebogen
  • hoe sterker de lens, hoe verder de lichtstralen uit elkaar gebogen worden
Bolle lens
Holle lens

Slide 10 - Slide

 lenzen
Hoe sterker de lens hoe groter de convergerende of divergerende werking is.

Slide 11 - Slide

Brandpunt - F
1
2
4
3

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

5.4 Oog en bril 

Slide 14 - Slide

Lesdoel
De oogafwijkingen bijziend, verziend en oudziend beschrijven.
De sterkte van de lens berekenen.

Slide 15 - Slide

De belangrijkste onderdelen van het oog

Slide 16 - Slide

Het beeld komt ondersteboven op het netvlies.

Slide 17 - Slide

  • Pupil is de opening in de iris (de gekleurde gedeelte van de oog)
  • Veel licht - pupil klein
  • Weinig licht - pupil groot

Slide 18 - Slide

accommoderen
Als een voorwerp dichterbij komt wordt de lens boller.

Accommoderen : lens platter of boller maken

Slide 19 - Slide

Hoe dichterbij het voorwerp, hoe boller de lens.

Slide 20 - Slide

Bijziend
  •  De ooglens is te sterk of oogkas te lang.
  • Hierdoor kan je voorwerpen in de verte slecht zien. DichtBIJ kun je goed ZIEN.
  • Je hebt een negatieve lens nodig

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Verziend
  • De ooglens is te zwak of oogkas te kort.
  • Je kan voorwerpen vlakbij slecht zien, veraf goed.
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 26 - Slide

Belang van het lesdoel
Begrijpen wat er aan de hand is als iemand iets niet kan lezen
en waar de opticien het over heeft.

Slide 27 - Slide

Aan de slag
Maak de opgaven bij 5.3 en 5.4

Slide 28 - Slide