9 - Día de los muertos, la familia

Día de los muertos
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Día de los muertos

Slide 1 - Slide

¡Regalitos del universo!

  • Escribe tu mensaje en español en tu libreta.
  • Busca la traducción en Google Translate.

Slide 2 - Slide



  1. Ga rustig op je plek zitten.
  2. Cierra tu portátil.
  3. De les is begonnen.

Slide 3 - Slide

¡silencio, por favor!

Slide 4 - Slide

De Dag van de Doden (Día de Muertos of Día de los Muertos) is een Mexicaans feest- en herdenkingsdag.

Men gelooft dat de zielen van kinderen op 1 november terugkeren naar de aarde en die van volwassenen op 2 november.

Slide 5 - Slide

Veel families bouwen altaren in hun huis: ofrenda genaamd.
Tevens bezoekt men de graven van dierbaren en offert er voedsel en drank.
In de periode rond de dag van de doden maakt men graven van dierbaren schoon en versiert deze. Men strooit sporen van geurige oranje bloemblaadjes van de kerkhoven naar de diverse altaren alwaar voedsel wordt geofferd.

Slide 6 - Slide

In heel Mexico zijn er optochten en feesten. Er wordt gezongen en gedanst en er worden offers gebracht aan dierbare overledenen.
Er wordt gevierd met een explosie van kleur en levensvreugde.

Het thema is de dood, maar het feest draait om het betonen van liefde en respect aan overleden familieleden.

Slide 7 - Slide

el mundo de los vivos
el mundo de los muertos
el muchacho
el chamaco (informeel)
el altar
la ofrenda
el cementerio
la tumba
la bendición
el esqueleto
los espíritus
la plaza
de wereld van de levende
de wereld van de doden
de jonge
de jonge, de gast (informeel)
het altaar
de offer
de begraafplaats
het graf
de zegen
het skelet
de geesten
het plein

Slide 8 - Slide

bisabuelo/a
tatarabuelo/a
tataranieto
tía abuela
el músico
el cantante
el instrumento
la canción
la guitarra
el concurso
el público
la fiesta
overgrootvader/moeder
betovergrootvader/moeder
achter-achterkleinzoon
oudtante
de muzikant
de zanger
het instrument
de lied
de gitaar
de wedstrijd
het publiek
het feest

Slide 9 - Slide

la película
los zapatos
la zapatería
el perro
el recuerdo
recordar
olvidar
vivir el momento
cruzar el puente
¡Cállate!
Recuérdame

de film
de schoenen
de schoenenwinkel
de hond
de herinnering
herinneren
vergeten
het moment leven
de brug oversteken
Wees stil!
Herinner me

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

padre / madre
hijo/a
hermano/a
abuelo/a
nieto/a
tío/a
sobrino/a
primo/a
marido / mujer o esposo/a
vader / moeder
zoon / dochter
broer / zus
opa / oma
kleinzoon / kleindochter
oom / tante
neef / nicht
neef / nicht
echtgenoot
Relaciones familiares

Slide 12 - Slide

bisabuelo/a
bisnieto/a
tatarabuelo/a
tataranieto/a
tío abuelo / tía abuela
suegro/a
yerno / nuera
cuñado/a


overgrootvader/moeder
achterkleinzoon/dochter
betovergrootvader/moeder
achter-achterkleinkind
oudoom / oudtante
schoonvader/moeder
schoonzoon/dochter
zwager / schoonzus
Relaciones familiares

Slide 13 - Slide

madrastra
padrastro
hermanastro
hermanastra



stiefmoeder
stiefvader
stiefbroer
stiefzus
Relaciones familiares

Slide 14 - Slide

Ejercicio en parejas
Breng 3 leden van je familie met elkaar in verband.
Bijvoorbeeld:
- Yo soy la hija de mi madre. Ik ben de dochter van mijn moeder.
- Mi madre es la nieta de mi bisabuelo.
- Mis hermanos y yo somos los nietos de nuestros abuelos.
yo soy
eres
él ella es
nosotros/as somos
vosotros/as sois
ellos/as son
mi(s)
tu(s)
su(s)
nuestro(s)
vuestro(s)
su(s)
Let op!
mi abuelo
mis abuelos

tweetalen
la hija
el hijo
las hijas
los hijos

Slide 15 - Slide

Vamos a ver cuánto sabemos
Laten we zien hoeveel we weten.

Ga naar LessonUp.com en maak de volgende opdrachten.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Miguel es el                            de Héctor.
Coco es la                             de Miguel.
Elena es la                           de Coco.

bisabuela

tía

hermana

tataranieto

hija

prima

tatarabuelo

Slide 18 - Drag question

Imelda es la                            de Héctor.
Victoria es la                             de Miguel.
Elena es la                           de Héctor.

bisabuela

tía abuela

esposa

tataranieto

hija

prima

nieta

Slide 19 - Drag question

Oscar y Felipe son los                            de Imelda.
Miguel es el                            de Coco.
Enrique y Luisa son los                           de Miguel.

bisabuela

tía abuela

hermanos

padres

hijos

bisnieto

nieta

Slide 20 - Drag question

Los                            de Héctor se llaman Oscar y Felipe.
El                             de Imelda se llama Miguel.
La                           de Elena se llama Luisa.

cuñados

tía abuela

tataranieto

nuera

hijos

bisnieto

nieta

Slide 21 - Drag question

Sleep de woorden naar het juiste woord.
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (meervoud)
nosotros / nosotras
él / ella
yo
vosotros / vosotras
ellos / ellas

Slide 22 - Drag question


Vertaal: Miguel is de achterkleinzoon van Coco.

Slide 23 - Open question


Vertaal: Franco is de schoonzoon van Coco.

Slide 24 - Open question


Vertaal: Luisa is de schoondochter van Elena.

Slide 25 - Open question


Vertaal: De betovergrootvader van Miguel heet Héctor.

Slide 26 - Open question


Vertaal: De oudtante van Miguel heet Victoria.

Slide 27 - Open question


Vertaal: De zwagers van Héctor heten Oscar en Felipe.

Slide 28 - Open question