Leerdoelen paragraaf 11.3
Je kunt uitleggen wat er gebeurt tijdens een zwangerschap
1. Je kent de woorden embryo en foetus.
2. Je kunt de lichamelijke veranderingen tijdens een zwangerschap bij de moeder en het kind benoemen.
3. Je kent de functie van placenta, vruchtvliezen en vruchtwater.
4. Je kunt uitleggen hoe de foetus voedingsstoffen en afvalstoffen uitwisselt met de moeder.
5. Je kunt uitleggen hoe de bevalling gaat.
6. Je weet hoe een tweeling ontstaat.