Les 1 Nederlands. Woordenschat

Les 1 Nederlands.
Goedemorgen allemaal :) 
  • Wat gaan we vandaag doen? --> We beginnen vandaag met een les Woordenschat. 


1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Les 1 Nederlands.
Goedemorgen allemaal :) 
  • Wat gaan we vandaag doen? --> We beginnen vandaag met een les Woordenschat. 


Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Jullie begrijpen de woorden die we leren in deze les
  •  Jullie kunnen de geleerde woorden gebruiken in een zin



Slide 2 - Slide

Woordenschat
Waarom zou het volgens jullie belangrijk zijn om veel woorden te kennen in een taal?


Slide 3 - Slide

Inloggen LessonUP
  • Om in te loggen scan je de QR -code met je telefoon of je gaat naar de website  lessonup.com, hier voer je de code in. 


Slide 4 - Slide

Het nieuwtje
  • Een nieuw en interessant feitje


"Heb je het nieuwtje al gehoord? We gaan verhuizen!​"





   

Slide 5 - Slide

Streng
  • Iemand die zich heel goed aan de regels houdt.

"Bij de toets is de docent erg streng. Als je praat, krijg je meteen een onvoldoende.""



Slide 6 - Slide

Dadelijk
  • Zo meteen, straks

"De bus komt dadelijk. Oh kijk, daar is hij al. "


Slide 7 - Slide

Storen 
  • afleiden, lastig vallen​


"Ik zet mijn telefoon uit, zodat niemand mij kan storen. "



Slide 8 - Slide

Uitdoen
  • uitzetten, afzetten, afdoen​


"De leerlingen moeten hun telefoon uitdoen tijdens de les."

Slide 9 - Slide

Het flatgebouw
  • hoog gebouw waar je kunt wonen​


"Ik woon in een hoog flatgebouw op de twaalfde verdieping."



Slide 10 - Slide

Handig 
  • Goed zijn in zelf dingen maken​


"Hij is erg handig. Hij heeft bijvoorbeeld zelf een extra kamer gemaakt voor de kinderen."



Slide 11 - Slide

Super
  • Erg goed, geweldig

"De kinderen vinden het super dat ze naar de film mogen gaan. ​"


Slide 12 - Slide

Het geluk
  • Als alles goed gaat, het valt mee​


"Vandaag ben ik vrij. Ik heb geluk want het regende de hele week en nu is het mooi weer. "

Slide 13 - Slide

Ontspannen
  • Relaxed zijn, rustig

"In de vakantie heb ik helemaal geen stress, dan ben ik ontspannen"




Slide 14 - Slide

de fitness
  • Lichaamstraining, sport


"Ik ga drie keer per week naar fitness. Dat is goed voor mijn conditie"

Slide 15 - Slide

Wat betekent het woord "dadelijk"?
A
af en toe
B
zo meteen
C
nu
D
soms

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het woord "geluk"?
A
als alles goed gaat
B
het gaat niet goed
C
pech
D
goed

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het woord "streng"?
A
iemand die zich niet goed aan de regels houdt
B
iemand die zich heel goed aan de regels houdt

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het woord "uitdoen"?
A
aanraken
B
uitlachen
C
uitzetten, afdoen
D
verzetten

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het woord "handig"?
A
stom
B
snel
C
vriendelijk
D
Goed zijn in dingen zelf maken

Slide 20 - Quiz

Onbetrouwbaar

  • Iets of iemand waar je niet op kunt vertrouwen 


"Als je niet doet wat je belooft, ben je onbetrouwbaar"

Slide 21 - Slide

Bij elkaar over de vloer komen
  • Bij elkaar thuis komen  

(Spreekwoord---> figuurlijk taalgebruik)

"Zij komen graag bij de buren over de vloer, omdat ze dat zo gezellig vinden"




Slide 22 - Slide

Kritiek hebben
  • Zeggen dat je iets niet goed vindt.


"Hij heeft altijd kritiek op haar werk, hij is niet snel tevreden "

Slide 23 - Slide

In hetzelfde schuitje zitten
  • In dezelfde situatie zitten 

(Spreekwoord--> Figuurlijk taalgebruik)

"Zij zitten in hetzelfde schuitje als wij, ook zij zijn te laat op school doordat de bus niet op tijd was. 

Slide 24 - Slide

Dik in de dertig 
  • Ruim ouder dan 30 jaar, maar nog geen 40 jaar oud

(Spreekwoord--> Figuurlijk taalgebruik) 

"Zij is geen 25 meer hoor, zij is al dik in de 30 volgens mij"

Slide 25 - Slide

Sympathiek
  • Aardig, vriendelijk


"Hij is erg sympathiek, hij is altijd erg vriendelijk tegen mij"



Slide 26 - Slide

Wat betekent "kritiek hebben"?
A
iemand meenemen
B
zeggen dat je iets niet goed vindt
C
gemeen zijn tegen iemand
D
iets heel goed vinden

Slide 27 - Quiz

Wat betekent "in hetzelfde schuitje zitten"?
A
Samen iets doen
B
Het alleen willen doen
C
In dezelfde situatie zitten
D
In een bootje zitten

Slide 28 - Quiz

Wat betekent het woord "sympathiek"?
A
stom
B
onaardig
C
aardig
D
vrolijk

Slide 29 - Quiz

Woorden opschrijven in schriftje
-Het nieuwtje                     -Het geluk                              -goed kunnen opschieten 
-Streng                                  -Ontspannen                          met iemand
-Dadelijk                               -de fitness                             -dik in de dertig 
-Storen                                  -Onbetrouwbaar
-Uitdoen                               -Bij elkaar over de vloer komen
-Het flatgebouw               -Kritiek hebben
-Handig                                -in hetzelfde schuitje zitten
-Super                                   -In het begin 
-Sympathiek

Slide 30 - Slide

Oefening betekenis
  • Zet de goede betekenis achter het woord (opdracht op papier) 
Bijvoorbeeld: 1-d

  • Schrijf de goede betekenis hierna ook in je schriftje achter het woord en maak met 5 woorden een zin. 

Slide 31 - Slide

Woordzoeker
  • Een aantal woorden uit de les staan in de woordzoeker, aan jullie om deze te vinden. Succes! 

Slide 32 - Slide

Goed gewerkt en tot morgen!

Slide 33 - Slide