Facultatief: oefenen van de toetsvraagstelling.
Toetsvraag:
Welke van de volgende beweringen is waar over zowel
de korte als de lange waterkringloop?
A) Beide eindigen altijd in de zee.
B) Beide beginnen met de condensatie van water.
C) Beide kringlopen omvatten verdamping, condensatie en neerslag.
D) Beide vinden alleen plaats in gebieden dicht bij de zee.