2.10. Sophie 8, Der-Gruppe, Lesen

1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programm, Mittwoch 2.10. 
Sophie 8
Der - Gruppe
Lesen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Sophie Scholl




Maak aantekeningen!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Link

This item has no instructions

Ontleden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan
1. Voorzetsel?
2. Ontleden -> Welk zinsdeel is het? Vragen!
3. Geslacht van het zelfstandig naamwoord of persoonlijk
     voornaamwoord? Meervoud?
4. Der- of ein-groep?
5. Correcte vorm kiezen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan ontleden
1. Het gezegde
2. Onderwerp
3. Lijdend voorwerp
4. Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Fälle gebrauchen
Die Schülerin fragt _______ Lehrer.

Satzglieder bestimmen (ontleden)        
1.  gezegde                                -> fragt
2. onderwerp                           -> die Schülerin
3. leidend voorwerp             -> ___Lehrer ->Akkusativ -> den, einen
4. meewerkend voorwerp      ->  is er niet


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Die Mutter schickt dem Lehrer eine Mail.
schickt
dem Lehrer
die Mutter
eine Mail
het gezegde
het onderwerp
het lijdend voorwerp
het meewerkend voorwerp

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Het gezegde   (das Prädikat)
Der Lehrer    gibt    dem Schüler die Note.

-> alle werkwoordvormen in de zin

hier: gibt

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp   (das Subjekt)
Der Lehrer     gibt dem Schüler die Note.

-> Wie/Wat + gezegde   ->  Wer/Was gibt?

hier: Der Lehrer   (1de naamval)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp   (das direkte Objekt)
Der Lehrer gibt dem Schüler      die Note.

-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp
 ->  Wer/Was wird gegeben(Passiv)
hier: die Note    (4de naamval)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Het meewerkend voorwerp   (das indirekte Objekt)
Der Lehrer gibt      dem Schüler     die Note.

-> Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp
 ->  Wem wird gegeben(Passiv)
hier: dem Schüler    (3de naamval)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Bezitsrelatie   (2de naamval)
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note der Woche.
-> Van de / van het  
 ->  Wessen?
hier: der Woche

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

2. Fall (Genitiv)
Bezitrelatie -> Iets hoort bij iets of iemand

Das Auto meines Vaters ist groß.
Die Ergebnisse dieser Klasse sind sehr gut!

-> van het, van een, van deze, van jou, van de .....

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Die 
Fälle
Wie / Wat gezegde?
Wie / Wat gezegde onderwerp?
Van wie?
Aan wie / Voor wie?
bezitrelatie
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
onderwerp

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Die 
Fälle
1de naamval
4de naamval
2de naamval
3de naamval
bezitrelatie
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
onderwerp

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Der Gruppe

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden horen bij de der-groep?

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

Wörter der Der - Gruppe

dies-
jed-
manch-
solch-
welch-

alle
der, die, das

deze, dit
elke, iedere
sommige
zulke, zo'n
welke 

alle

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Der - Gruppe
Alle woorden van de Der-Gruppe worden op dezelfde manier als der, die, das vervoegd.
Dieser Mann ist 80 Jahre alt.      Welches Kind ist das?
Ich kenne diese Frau nicht

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

männlich
weiblich
sächlich
Mehrzahl
1.
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
2.
des Mannes
der Frau
des Kindes
der Kinder
3.
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4.
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
Formen der Der-Gruppe
Der-Gruppe: jed-, manch-, solch-, welch-, all-

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1de nv
3de nv
4de nv
der Mann
dem Mann
den Mann
das Kind
die Frau
die Frau
der Frau
dem Kind
das Kind
die Kinder
die Kinder
den Kindern

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Welch........... Lehrer (m) ist das?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Üben Der-Gruppe

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Lesen
Buch Seite 235
1 + 2

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgabe für Montag 7.10.

Machen:   HD Wanderlust + eindopdracht

Nächste Stunde: Buch 

Slide 30 - Slide

EHBL Karten austeilen
Leerdoelen 'Wanderlust'
  • Je kan je leeservaring en vragen verwoorden
  • Je kan participeren aan een inhoudelijke discussie over      literatuur
  • Je kan omgaan met onbekende Duitse woorden in een tekst

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Handelingsdeel      8 oct
Werkboek inleveren

Extra opdracht maken

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Übersetzt:
1. der Abiturient
2. jemandem Bescheid       sagen
3. die Stelle
4. zunächst

5.  nodig hebben
6.  succesvol
7.   moeilijk
8.  van plan zijn

Slide 33 - Slide

1. de examenleerling
2. iemand informeren
3. de plaats, plek, baan
4. allereerst
'
5. brauchen
6. erfolgreich
7. schwierig, schwer
8. vorhaben, beabsichtigen