Taal Actief Thema 4 week 1 les 5

Thema 4, week 1, les 5 woordenschat
1 / 25
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 4, week 1, les 5 woordenschat

Slide 1 - Slide

Wat heb je nodig?
Taalschrift (hoek van je tafel)
Chromebook
Lesson Up (even wachten op de pincode)
potlood en gum

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook al weer?
We gaan oefenen met het vinden van het zelfstandig naamwoord.

Klik het goede antwoord aan. 

Slide 3 - Slide

Ik heb een magneet in mijn kleding genaaid.

Wat is in deze zin een zelfstandig naamwoord?
A
magneet
B
genaaid
C
magneet en kleding
D
magneet en genaaid

Slide 4 - Quiz

Ik ben jeugdkampioen van Flevoland.

Wat is in deze zin een zelfstandig naamwoord?
A
Flevoland
B
ik
C
jeugdkampioen, ik en Flevoland
D
Flevoland en jeugdkampioen

Slide 5 - Quiz

In de lucht hangt een luchtballon.
-Zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Open question

Wat is het zelfstandig naamwoord?

De grote vrachtwagen rijdt te snel.
A
grote
B
vrachtwagen
C
De
D
rijdt

Slide 7 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Jij krijgt een nieuwe fiets.

A
Jij
B
krijgt
C
nieuwe
D
fiets

Slide 8 - Quiz

Piet heeft een zwaard uit de Middeleeuwen

Wat is in deze zin een zelfstandig naamwoord?
A
Piet, zwaard en Middeleeuwen
B
zwaar en Middeleeuwen
C
Piet en Middeleeuwen
D
Piet en zwaard

Slide 9 - Quiz

Ik weet wat een zelfstandig naamwoord is.
Dat weet ik en kan ik uitleggen
Dat weet ik nog niet

Slide 10 - Poll

Hoe zat het ook al weer?
We gaan oefenen met de verleden tijd van onregelmatige werkwoorden.

Klik het goede antwoord aan. 

Slide 11 - Slide

Ik mag niet naar buiten.
Gisteren ... ik niet naar buiten.

Slide 12 - Open question

Wij zijn allemaal heel blij.
Vorige week ... wij allemaal heel blij.

Slide 13 - Open question

Wij kunnen vandaag
Gisteren ... wij
A
kunden
B
konnen
C
zalden
D
konden

Slide 14 - Quiz

Ik weet de verleden tijd van de werkwoorden hebben, zijn, kunnen, willen, zullen en mogen
Dat weet ik en kan ik uitleggen
Dat weet ik nog niet

Slide 15 - Poll

Hoe goed ken je de themawoorden van thema 4? 

Slide 16 - Slide

Wat is een commissaris?
A
De baas van de politie
B
De baas van Nederland
C
De baas van een dorp of stad
D
De baas van een provincie

Slide 17 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van ervaren?
Ervaren = dat je iets vaak gedaan hebt.
A
nooit gedaan
B
onervaren
C
behandeld
D
gesproken

Slide 18 - Quiz

Wat betekent boter bij de vis doen?
A
Een ander zijn mening geloven
B
Met iemand meelopen die dat vraagt
C
Extra lekker koken
D
Iets wat je koopt direct betalen

Slide 19 - Quiz

de commissaris
de wijkagent
Politieagent die in een vaste wijk werkt
De baas van de politie

De rechercheur
Iemand die bij de politie werkt en boven opspoort.

Slide 20 - Drag question

Ik denk dat ik de themawoorden ken
Dat weet ik en kan ik uitleggen
Dat weet ik nog niet

Slide 21 - Poll

Hoe zat het ook al weer?
Zet het zelfstandig  naamwoord uit de volgende zin in het meervoud

Klik het goede antwoord aan. 

Slide 22 - Slide

Meester Fred heeft 1 glas cola.
Dina en Angel komen op bezoek en willen ook allebei een glas cola. Wat heeft meester Fred nodig?
A
twee glassen cola
B
twee glazen colaas
C
twee glas cola
D
twee glazen cola

Slide 23 - Quiz

Sluit je chromebook en 
pak je taalschrift.

Slide 24 - Slide

Zelfstandig werken
Maak de opdrachten 1 tot en met 4

klaar? Maak opdracht 1 (blz 62) en opdracht 2 (blz 63)
ook klaar? Weektaak

Slide 25 - Slide