Hoe overleef ik mijn vakantie in Spanje - clase 2

Q-Highschool clase 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Q-Highschool clase 2

Slide 1 - Slide

Programa de hoy
  • Jezelf voorstellen in het Spaans
  • Zinnen maken
  • De basisregels van het Spaans
  • Vragen en antwoorden

Slide 2 - Slide

Objetivos de hoy
Aan het eind van deze bijeenkomst
  • kun je jezelf voorstellen in het Spaans
  • kun je jouw gegevens vertellen aan een hotel
  • kun je een eenvoudige zin maken in het Spaans

Slide 3 - Slide

Presentarte

Slide 4 - Mind map

Preguntas generales
¿Cómo te llamas?
¿Cuántos años tienes?
¿De dónde eres?
¿Dónde vives?
¿Cómo estás?
¿Qué tal?

Me llamo Elisa.
Tengo 15 años.
Soy de Holanda.
Vivo en Arnhem.
¡Muy bien!
¡Muy bien!

Slide 5 - Slide

Preguntas en un hotel
¿Cuál es tu nombre?
¿Cuál es tu apellido?
¿Cuál es tu nacionalidad?
¿Cuál es tu correo electrónico?
¿Y tu número de teléfono?
¿Y el DNI / Pasaporte?

Mi nombre es 
Mi apellido es Martínez.
Soy española.
Es hola@quadraam.nl.
0612345678
AB1234567

Slide 6 - Slide

Hacer frases

Slide 7 - Slide

Una frase en español
  • Een zin heeft altijd een vervoegd werkwoord.
  • Het onderwerp is niet verplicht.
  • De woordvolgorde in het Spaans is redelijk vrij.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Woordvolgorde
Bij een simpele zin met één werkwoord is de woordvolgorde vaak hetzelfde als in het Nederlands.



de zanger
zingt
nu
een liedje
in het Spaans
el cantante
canta
ahora
una canción
en español

Slide 12 - Slide

Woordvolgorde
Bij een simpele zin met één werkwoord is de woordvolgorde vaak hetzelfde als in het Nederlands.



mijn ouders
eten
paella
met garnalen
in een restaurant
mis padres
comen
paella
con gambas
en un restaurante

Slide 13 - Slide

De woordvolgorde is flexibel
Voy con mis padres a la playa mañana.
Voy a la playa con mis padres mañana.
Voy mañana a la playa con mis padres.
Mañana voy a la playa con mis padres.
A la playa voy mañana con mis padres.
Mañana, con mis padres, voy a la playa.
Con mis padres voy a la playa mañana.
Con mis padres, mañana voy a la playa.
(etc)

Slide 14 - Slide

Complexe(re) zinnen
Als een zin meer dan één werkwoord heeft, staan alle werkwoorden bij elkaar:
  • Quiero comer un bocadillo. - Ik wil een broodje eten.
  • Voy a hacer una ruta en bici. - Ik ga een fietsroute doen.
  • ¿Puedes dar un ejemplo? - Kun je een voorbeeld geven?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Welke vragen worden er gesteld?

Slide 17 - Open question

Vraagwoorden

Slide 18 - Mind map

Slide 19 - Slide

Woordvolgorde vraagzin
Je begint met het vraagwoord.
  • ¿Dónde viven tus abuelos?
  • ¿Por qué estudias español?
  • ¿Qué países te gustan?

Slide 20 - Slide

Preparar una minipresentación
  • Je gaat zoveel mogelijk over jezelf vertellen in het Spaans.
  • Je hebt 15 minuten om je voor te bereiden. Je mag overleggen (breakout rooms).
  • Je krijgt een document met basisregels en -woordenschat om je te helpen. 
  • Vragen? Stel ze direct of schrijf ze even op. 

Slide 21 - Slide