This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Study words and phrases
Use your book or laptop to study these
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Short recap
Facts
Habits
Routines
Slide 3 - Slide
Short recap
Happening now
Happening over a longer period of time
Slide 4 - Slide
Past Simple
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd.
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over
feiten, gewoonten of dingen die je doet met regelmaat
die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn.
stam +ed / onregelmatig werkwoord
Slide 5 - Slide
Past Continuous
De Past Continuous is de duurvorm in de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je wil zeggen dat
iets op een bepaald moment in het verleden een tijd(je) aan de gang was
was/were & werkwoord +ing
Slide 6 - Slide
Signaalwoorden
Voor de past continuous:
when, while
Voor de past simple zijn het vaak tijdsbepalingen uit het verleden: yesterday, last week, last year, 1997, 2 days ago etc.
Slide 7 - Slide
Past continuous vs. past simple
Je gebruikt de past continuous i.c.m. de past simpleom aan te geven dat er iets gebeurde (korte actie = past simple) terwijl er al iets aan de gang was (lange actie = past continuous).
I was reading a book when the phone rang.
I was washing my car when the accident happened.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Zijn de regels duidelijk? Zijn er nog onduidelijkheden?
😒🙁😐🙂😃
Slide 10 - Poll
Fill in the past simple: I .............. to my neighbour yesterday.
timer
0:20
A
talk
B
talks
C
talked
D
were talking
Slide 11 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
timer
0:20
A
for, yet, never, ever
B
yesterday, last year, ago
C
always, often, usually, never
D
right now, at the moment
Slide 12 - Quiz
Fill in the past continuous: We ................... a good movie when the phone rang.
timer
0:20
A
watched
B
have watched
C
were watching
D
are watching
Slide 13 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
timer
0:20
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week
Slide 14 - Quiz
Zijn de regels duidelijk?
😒🙁😐🙂😃
Slide 15 - Poll
Past Simple & Past Continuous
I _______________ (wait) for the bus when it _______________ (start) to rain.
Slide 16 - Slide
Past Simple & Past Continuous
I WAS WAITING (wait) for the bus when it STARTED (start) to rain.
Slide 17 - Slide
Past Simple & Past Continuous
I _________________________ (read) the newspaper, when all of a sudden my cat ___________________ (jump) onto my lap.
Slide 18 - Slide
Past Simple & Past Continuous
I WAS READING (read) the newspaper, when all of a sudden my cat JUMPED (jump) onto my lap.
Slide 19 - Slide
Much and many
What do these words mean?
Slide 20 - Slide
Much and many
What do these words mean?
Much + many betekenen beide 'veel' Much gebruik je als je het woord dat erna komt NIET kan tellen. Many gebruik je als je het woord dat erna komt WEL kan tellen.
Slide 21 - Slide
Het gaat erom of je het woord kan tellen!
Slide 22 - Slide
Welke woorden hieronder kan je tellen? Er zijn er twee goed!
A
Grapefruit
B
Knowledge
C
Water
D
Bottle
Slide 23 - Quiz
Welke woorden hieronder kan je niet tellen? Er zijn er twee goed!
A
Money
B
Sand
C
Dollar
D
Face mask
Slide 24 - Quiz
Much:
Woorden die je niet kan tellen (er kan geen 1, 2, 3 voor)
I don't have much knowledge about cars.
I had so much fun yesterday!
Many:
Woorden die je kan tellen (er kan wel 1, 2, 3 voor)
Many teenagers like the game Fortnite
I don't know how many episodes I watched.
Slide 25 - Slide
Translate: Veel koeien (use much/many)
Slide 26 - Open question
Translate: Veel geld (use much/many)
Slide 27 - Open question
Translate: Veel bloemen (use much/many)
Slide 28 - Open question
Comparatives and superlatives
1. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
gebruik dan -r en -st.
large
larger
largest
Spellingsregels:
2. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
gebruik dan -ier en -iest.
happy
happier
happiest
Slide 29 - Slide
Comparatives and superlatives
hot
hotter
hottest
Spellingsregels:
3. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
big
bigger
biggest
Slide 30 - Slide
Comparatives and superlatives
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Comparative: more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive
Slide 31 - Slide
Comparatives and superlatives
famous
more famous
most famous
Zelfde regel geldt voor bijvoorbeeld: famous en boring