This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Items in this lesson
Geld over en tekort H3
Slide 1 - Slide
Nationaal inkomen
Bezit
Arbeid
- Rente
- Loon
- Dividend
- Vakantietoeslag
- huur
- Loon in natura
- Pacht
- Prestatieloon
Slide 2 - Slide
verschil in beloning
opleiding
ervaring
functie
aanwezigheid van bijzondere kwaliteiten
Slide 3 - Slide
Loonschaal
Slide 4 - Slide
Door een hoger inkomen stijgt de koopkracht.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Door een hoger inkomen veranderen je prioriteiten niet.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Video
OverdrachtsinkoOmens (worden verdiend in het productieproces)
Overdrachtsinkomens
Krijg je zonder dat je een tegenprestatie levert op dat moment. Werkenden betalen belasting en premies. Daaruit komen uitkeringen en toeslagen voor mensen die dat nodig hebben
Bijvoorbeeld:
uitkeringen
kinderbijslag
zakgeld
huurtoeslag (toeslag= subsidie)
Slide 8 - Slide
tegemoetkoming
Hoe meer je verdient, hoe lager je toeslag
Hoe minder je verdient, hoe hoger je toeslag
De hoogte van de kinderbijslag, hangt af van de leeftijd van het kind.
studiefinanciering voor studenten vanaf 18 jaar.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Toeslagen
Als je niet genoeg verdient, dus je inkomen niet hoog genoeg is, kan je de volgende toeslagen krijgen:
Huurtoeslag : bijdrage in de huurkosten voor mensen met een huurhuis.
Zorgtoeslag : bijdrage in de kosten van een zorgverzekering (tot 18 jaar gratis)
Slide 11 - Slide
Benzinekosten
Deze kosten zijn afhankelijk van het gebruik. Het zijn gebruikskosten.
Deze kosten horen in je budgetplan bij de dagelijkse uitgaven.
Onderhoudskosten
Deze kosten zijn afhankelijk van het gebruik. Het zijn gebruikskosten.
Verzekeringspremie
Je bent verplicht een WA brommerverzekering af te sluiten. Deze kosten horen bij je vaste lasten. Het zijn vaste kosten.
Waardevermindering
Door het gebruik neemt de waarde van de scooter af. De scooter is niet meer waard wat je ervoor hebt betaald. Wanneer je de scooter verkoopt en er nog geld voor krijgt, heeft de scooter nog wel restwaarde.
De waardevermindering - derestwaarde moet je maandelijks reserveren voor vervanging. Dit hoort dan in je budgetplan bij de incidentele uitgaven.
Voor een auto betaal je motorrijtuigenbelasting. Hoeveel belasting je betaalt is afhankelijk van het gewicht van de auto en de brandstof (diesel of benzine, gas, electriciteit).
Een verzekering die de kosten dekt wanneer je schade veroorzaakt.
APK
Algemene periodieke keuring (APK). Dit is een verplichte keuring. Zonder geldige APK mag je met je auto niet de weg op.
Slide 13 - Slide
Kosten per kilometer berekenen
de totale kosten per periode berekenen
het aantal gereden kilometers in dezelfde periode berekenen
Formule =
Kosten per kilometer = totale kosten: het aantal kilometers
Slide 14 - Slide
Johan rijdt op de scooter naar school en naar zijn bijbaantje. Hij rijdt jaarlijks ca. 6000 km. De onderhoudskosten zijn 150 euro per jaar. De benzine kost 1250 euro per jaar.
Hoeveel kost de scooter in totaal per kilometer?
Slide 15 - Open question
Benzinekosten van een auto horen bij de
A
vaste kosten
B
gebruikskosten
Slide 16 - Quiz
Benzinekosten horen in je budgetplan bij de
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven
Slide 17 - Quiz
Stel je voor je komt geld te kort n de maand, wat kan je dan doen?
Slide 18 - Open question
lenen
Verantwoordelijk lenen kan als:
- Er sprake is van een blijvend overschot.
- Er voldoende bezuinigd kan worden.
Lenen om blijvende tekorten op te vangen is onverantwoord.
Slide 19 - Slide
Waaruit bestaat een lening?
A
aflossing
B
rente
C
aflossing - rente
D
aflossing + rente
Slide 20 - Quiz
Financieringsprobleem verschuiven
Overschotten in goedkope maanden gebruiken voor tekorten in dure maanden.
Als je dit geld gebruikt voor andere doeleinden verplaats je het probleem naar de toekomst.
Slide 21 - Slide
Advies bij financieringsprobleem
Banken
Nibud
de Consumenenbond
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Budgetteren
= Het op elkaar afstemmen van je Inkomsten en uitgaven. Budgetplan is het overzicht waarmee je dit doet! Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen, deze noemen wij een Budget: - dagelijkse uitgaven; = Budget - vaste lasten; = Budget - incidentele uitgaven. = Budget
Slide 24 - Slide
budgetteren is nodig:
Als je inkomsten veranderen
Als je uitgaven veranderen
Als je een groter bedrag wilt sparen
Als je uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.
Slide 25 - Slide
Overschot
Je kan sparen
je kan budgetten verhogen
Tekort
Je kan minder sparen
budgetten verlagen
Slide 26 - Slide
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.
Slide 27 - Quiz
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 28 - Quiz
Reserveren
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Ernst en Alie hebben hun huis Luxueus ingericht. Het kostte hen € 36.000. Ze rekenen erop dat ze alles binnen tien jaar moeten vervangen, en dat alles door prijsstijgingen dan 40% duurder is. Hoeveel moeten ze maandelijks reserveren?
Slide 31 - Open question
Verbruiksgoederen
Gebruiksgoederen
Slide 32 - Slide
Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quiz
Meevallers
Wanneer de aanschafprijs lager is dan geschat of
de gebruiksduur langer is dan geschat of
de restwaarde hoger is dan geschat is dit een financiële meevaller.
Slide 34 - Slide
Grote aankopen
Sparen voor een doel: je spaart geld omdat je iets duurs wil kopen.
Door te sparen stel je je uitgaven uit.
Economen zeggen: door te sparen verschuif je bestaande koopkracht naar de toekomst.
Koopkracht: geeft aan hoeveel je kunt kopen van je geld.
Sparen: het verschuiven van bestaande koopkracht naar de toekomst.
Slide 35 - Slide
Waarvoor sparen?
Grote aankopen
Rente
Opvangen van tegenvallers
Slide 36 - Slide
Rente
Als je spaargeld bij de bank op een spaarrekening staat krijg je vaak rente.
Dit is een beloning van de bank aan jou omdat zij je geld mogen bewaren (en uitlenen aan anderen).
Het rentepercentage is hoeveel procent rente je krijgt over je spaargeld. Herken je aan het symbool %
Het rentebedrag is hoeveel geld aan rente je ontvangt. Herken je aan het symbool €.
Logisch: hoe meer spaargeld, hoe hoger je rentebedrag.
Slide 37 - Slide
Langer sparen, meer rente
De bank betaalt een hogere rente als jij je geld langer uitleent aan de bank.
Je spreekt met de bank een looptijd af, dit is de tijd dat het geld bij de bank blijft staan.
Je mag het tussentijds niet opnemen.
Hoe langer de looptijd, hoe hoger de rente.
Sparen met een vaste looptijd noem je depositosparen.
Slide 38 - Slide
Berekeningen rente
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage= rente per jaar
Rente per jaar : 12 x aantal maanden = rente gedurende deel van het jaar.
Slide 39 - Slide
De vriendin van Semi heeft € 900 gespaard. Ze krijgt per jaar 2,3% rente over haar spaargeld.
Hoeveel rente krijgt ze na 5 maanden?
Slide 40 - Open question
Waarom lenen mensen?
- Voor een grote uitgaven
- Voor het opvangen van tegenvallers
- Voor het opvangen van een tijdelijk geldtekort
Slide 41 - Slide
Kopen op krediet
Geld lenen en later het geleende bedrag in termijnen terugbetalen + rente.
Hans leent €5000,-. Hij moet daarvoor 4 jaar lang elke maand €125,- terugbetalen.