Pronouns

Pronouns
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Pronouns

Slide 1 - Slide

What Is a Pronoun?
Pronouns make up a small subcategory of nouns. The distinguishing characteristic of pronouns is that they can be substituted for other nouns. 

Slide 2 - Slide

For instance, if you’re telling a story about your sister Sarah, the story will begin to sound repetitive if you keep repeating “Sarah” over and over again.



Example:
Sarah has always loved fashion. Sarah announced that Sarah wants to go to fashion school. 

Slide 3 - Slide

Instead, you can use the pronouns she and her to refer to Sarah.





Example:
Sarah has always loved fashion. She announced that she wants to go to fashion school.

Slide 4 - Slide

Types of pronouns:
Personal Pronouns
Relative Pronouns
Demonstrative Pronouns
Indefinite Pronouns
Reflexive and Intensive Pronouns
Possessive Pronouns
Interrogative Pronouns
Reciprocal Pronouns

Slide 5 - Slide

Personal pronouns

Slide 6 - Slide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 7 - Slide

Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord=Possesive pronoun= 



Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan of  een bepaalde relatie is tussen een persoon/ dier/ instantie en een zelfstandig naamwoord aan
Dat is mijn tas.
Ik zie jouw fiets.


Slide 9 - Slide

pronouns 
1. possessive pronouns
ik 
 I
jij
you
hij
he
zij
she
het
it
wij
we
jullie
you
zij
they
mijn
my
jouw
your
zijn
his
haar
her
het
its
onze
our
jullie 
your
hun
their

Slide 10 - Slide

1.  possessive pronouns
2. possesive pronouns 
van mij
mine
van jou
yours
van hem
his
van haar
hers
van hem (ding)
its
van ons
ours
van jullie
yours
van hen
theirs
mijn
my
jouw
your
zijn
his
haar
her
zijn (ding)
its
onze
our
jullie 
your
hun
their

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Is this pencil yours?
Yes, it's mine

No, it's hers

No, it's his


Slide 13 - Slide