This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
nakijken van het huiswerk
Slide 1 - Slide
Dichtheid
Slide 2 - Slide
lesdoelen:
De leerling weet wat de dichtheid van een stof betekent.
De leerling kent de formule van de dichtheid en kan die toepassen
De leerling kan beredeneren wat er gebeurd als er stoffen met verschillende dichtheden bij elkaar zitten,
Slide 3 - Slide
Een symbool voor massa kan zijn...
A
g
B
cm
C
p
D
m
Slide 4 - Quiz
Welke formule gebruik je bij het berekenen van het volume van een stof?
A
l x b x h
B
m/v
C
p x v
Slide 5 - Quiz
Wat is het zwaarste...
A
een kilo zilver
B
een kilo veren
C
twee kilo veren
D
1 kilo kip met veren
Slide 6 - Quiz
Wat heeft het kleinste volume
A
kilo goud
B
kilo lood
C
kilo water
D
kilo lucht
Slide 7 - Quiz
wat is de dichtheid van een stof
Slide 8 - Slide
Dichtheid
De dichtheid zegt dus iets over hoeveel materiaal (massa) er in een bepaalde ruimte (volume) zit. De combinatie van die 2 geeft je de dichtheid.
Het blijkt dat elke stof zijn eigen dichtheid heeft. Als je gaat kijken naar hoeveel 1 cm3 goud weegt, dan is dat altijd 19,3 gram. Bij aluminium is dat 2,7 g per cm3
Slide 9 - Slide
dichtheid van een aantal stoffen
Door de dichtheid van een stof te bepalen kun je er dus achter komen met welke stof je te maken hebt... Dit is dus een stofeigenschap!
Slide 10 - Slide
Het is niet altijd goud dat blinkt!
Hieronder zie je 2 stoffen. 1 daarvan is goud, maar welke?
Slide 11 - Slide
De dichtheid van een stof berekenen
In formule:
ρ=m/V
ρ= Dichtheid in gram per kubieke centimeter (g/cm3) of Kilogram per Liter (kg/L)
m= Massa in gram (g) of Kilogram (kg)
V= Volume in kubieke centimeter (cm3) of Liter (L)
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Verschillen in dichtheid
De dichtheid zegt nog meer. Iets met een kleine dichtheid ligt altijd boven op iets met een grote dichtheid. Helium heeft een kleinere dichtheid dan lucht en zal dus bovenop de lucht willen zitten (opstijgen).
Olie heeft een kleinere dichtheid dan water en dus drijft olie op het water. IJzer heeft een grotere dichtheid dan water en zal dus zinken in het water.
Slide 14 - Slide
https:
Slide 15 - Link
Opdracht over dichtheid
klassikaal en bereken in 2-tallen de dichtheid van de blokjes.
Antwoord is minder belangrijk. Ik wil vooral de goede stappenplannen zien.
Slide 16 - Slide
nakijken
blokje A: ρ=m/V --> 19,30/5.50= 3,52 Diamant
blokje B: ρ=m/V --> 0,40/1,0= 0,40 Hout
blokje C: ρ=m/V --> 19,32/1,0= 19,32 Goud
blokje D: ρ=m/V --> 5,0/5,0= 1,0 Water
blokje E: ρ=m/V --> 2,80/7,0= 0,40 Hout
Slide 17 - Slide
wat hebben we geleerd vandaag?
Slide 18 - Slide
De eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g
C
kg/L
D
L/kg
Slide 19 - Quiz
Als je het de massa deelt door het volume dan bereken je...
A
het gewicht
B
de inhoud
C
de dichtheid
D
de zwaarte
Slide 20 - Quiz
De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is
0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is
2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is
19,3 kg/dm3
Slide 21 - Quiz
De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal. Wat kun je zeggen over de dichtheid?
A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft
Slide 22 - Quiz
De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is
0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is
2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is
19,3 kg/dm3
Slide 23 - Quiz
Zout water heeft ...
A
een hogere dichtheid dan zoet water
B
een lagere dichtheid dan zoet water
C
dezelfde dichtheid als zoet water
Slide 24 - Quiz
De dichtheid van 1 kilogram lood en 1 gram lood
A
is gelijk
B
is niet gelijk
Slide 25 - Quiz
welk voorwerp, A of B, heeft de grootste dichtheid?