H7 Mavo 4 6 december C 2021

Chapitre 7
Rendez-vous au Maroc!
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Chapitre 7
Rendez-vous au Maroc!

Slide 1 - Slide

Prends ton ordinateur!
Cherche LessonUp!

Slide 2 - Slide

Planning d'aujourd'hui
*  Parler français            : LessonUp
*  Prendre rendez-vous  : Kloktijden en afspreken
*  Quelque questions      : LessonUp
*  Grammaire C              : Livre de texte page 86
                                        : Livre d'exercice page 91 et 92


             




Slide 3 - Slide

Sur la table....
* TES LIVRES: 
Livre de textes 
livre d'exercices B

* TON CAHIER
* TA TROUSSE
* TON ORDINATEUR

Slide 4 - Slide

Prends tes livres!
Livre de textes:
page  86

Livre d'exercices B
page 91 en 92






Slide 5 - Slide

Questions!

1. Quel est le sujet de ce chapitre?

2. Quels sont les buts?

Slide 6 - Slide

Réponses!
1. Quel est le sujet de ce chapitre? 
* De cultuur van Marokko leren kennen.
* Hoe spreek je af voor een activiteit: naar een festival/feest gaan? Naar de bioscoop gaan?  Luisteropdracht A ging over een feest en de film.
Tekst B ging over een activiteiten agenda. C grammatica: pouvoir en vouloir.

2. Quels sont les buts?  
* Kan ik de werkwoorden pouvoir en vouloir vervoegen in 4 tijden?
* Ken ik de vertaling van de tijden?
* Kan ik het toepassen in zinnen?

Slide 7 - Slide

Résumé
Maroc / Marrakech!
Les activités: feest/ film
Fan agenda: des activités
Les verbes vouloir et pouvoir
Prendre un rendez-vous
Aller au restaurant
Commander des plats
les conditionnel (zouden)

Slide 8 - Slide

Carte de Maroc

Slide 9 - Slide

SPÉCIALITÉS DE MAROC

Slide 10 - Slide

Maroc, un pays divers.

Slide 11 - Slide

Parler français!

Slide 12 - Slide

Parler français
Hoe vraag je: 
*Heb je zin om (kies een datum) naar het festival te gaan?
* En vrijdag, gaan we dan samen naar het schoolfeest?  
* Hoe jullie erheen gaan, hoe laat jullie vertrekken en groet.
Hoe zeg je:
* dat je niet kunt.
* Ja leuk, we gaan er samen heen.
* dat jullie met de bus kunnen gaan, jullie vertrekken om half vier en groet.

Slide 13 - Slide

Tu as envie d'aller au festival samedi prochain?
         Désolé(e), samedi prochain je ne peux pas.

Slide 14 - Slide

Et vendredi, on va ensemble à la fête de l'école?
Oui super, on y va ensemble.

Slide 15 - Slide

On y va comment?
On peut y aller en bus.

Slide 16 - Slide

On part à quelle heure?
La fête commence à quatre heures.

Slide 17 - Slide

À vendredi alors!
À plus!

Slide 18 - Slide

Question/Traduction
Vertaal de volgende zin in het Frans?

Slide 19 - Slide

À quelle heure?
Les heures:

À huit heures
À huit heures  et quart
À huit heures et demi
À neuf heures moins le quart

Slide 20 - Slide

Vertaal: Het is vijf uur.

Slide 21 - Open question

Vertaal: Het is kwart over vijf.

Slide 22 - Open question

Vertaal: Het is half zes.

Slide 23 - Open question

Vertaal: Het is kwart voor zes.

Slide 24 - Open question

Vertaal: Mijn broer kan naar het feest komen.

Slide 25 - Open question

Vertaal: In Marokko kun je de bergen, de zee, het platteland en de woestijn bezoeken.

Slide 26 - Open question

Opdracht: vervoeg het werkwoord vouloir in de présent.

Slide 27 - Mind map

Vervoeg het werkwoord pouvoir in het Frans in de présent.

Slide 28 - Mind map

Vervoeg vouloir en pouvoir, gebruik de volgende tijden:
1. De passé composé    dus de vtt      voorbeeld: ik heb gewerkt
2. De imparfait                  dus de ovt     voorbeeld: ik werkte
3. De futur                            dus de tt        voorbeeld: ik zal werken

Slide 29 - Slide

Wat is de juiste vertaling van: ik kan
A
je peux
B
je peut

Slide 30 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van: hij kon
A
il pouvait
B
il pouvais

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van: wij hebben gekund
A
nous sommes pu
B
nous avons pu

Slide 32 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van: jullie zullen kunnen
A
vous pourrez
B
vous pouvez

Slide 33 - Quiz

Welk rijtje is vervoegd in de imparfait
A
je voulais, tu voulais, il voulais, nous voulions
B
je veux, tu veux, il veut, nous voulons

Slide 34 - Quiz

Bestaat het werkwoord "zullen" in het Frans?
A
Oui
B
Non

Slide 35 - Quiz

Typ alle vervoegingen van het werkwoord vouloir in de futur.

Slide 36 - Mind map

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 37 - Slide

Opdracht
Zet de vervoegingen van vouloir en pouvoir in je schrift.
Op deze manier oefenen je voor je SE.

Slide 38 - Slide

Prends tes livres!
Livre de textes:
page  86

Livre d'exercices B
page 91 en 92






Slide 39 - Slide

Au travail
Wat          : Maken opdracht C op blz. 91 t/m 93
Hoe          : Maak de opdrachten 13 b c d e  14 a b c d
Wie          :  Gedeeltelijk samen met docent
Tijd           :  20 minuten
Klaar        : Leren vocabulaire B woordenlijst op blz. 114 et 115
Klaar        : Maak een dictée voor je klasgenoot van voc. B


Slide 40 - Slide

Les devoirs
Zie magister: Leren C grammatica 
                      Maken D: opdracht 18 in je boek

Slide 41 - Slide