H3 Taalverzorging 21 beeldspraak metonymia


Welkom h3!
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Welkom h3!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht nakijken
  3. Korte terugblik vorige les
  4. Taalverzorging 21: beeldspraak (metonymia) p. 86
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Opdracht 10 nakijken
 a personificatie
 b synesthesie
 c vergelijking met een verbindingswoord
 d homerische vergelijking; vergelijking met een verbindingswoord
 e zuivere metafoor
 f personificatie

Slide 4 - Slide

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Hij ging er als een haas vandoor.

A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
homerische vergelijking

Slide 5 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Hij gooide bittere verwijten naar haar hoofd.
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 6 - Quiz

Doel: Je leert wat beeldspraak is en hoe je verschillende vormen van metonymia herkent.

Slide 7 - Slide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Dat wil zeggen dat er niet letterlijk wordt gezegd wat er wordt bedoeld.

Twee soorten beeldspraak:
  1. Er is sprake van een directe overeenkomst: metaforen.
  2. Een ander soort overeenkomst tussen beeld en object: metonymia.

 

Slide 8 - Slide

Metonymia
1) Deel i.p.v. geheel = onderdeel wordt genoemd, geheel wordt bedoeld (Even de neuzen tellen)
2) Geheel  i.p.v. deel = geheel wordt genoemd, onderdeel wordt bedoeld (Nederland won de wedstrijd met 2 – 0)
3)  Abstract i.p.v. concreet = abstract begrip wordt genoemd, iets concreets wordt bedoeld (Het kantoor gaat een dagje uit)


Slide 9 - Slide

Metonymia
4) Concreet i.p.v. abstract = het concrete wordt genoemd, het abstracte wordt bedoeld (Hij verdient een goede boterham met acteren)
5) Eponiem = maker i.p.v. product (Bij die mensen hangt een mooie Picasso)

Slide 10 - Slide

Metonymia
6) Voorwerp i.p.v. inhoud = het voorwerp wordt genoemd, de inhoud wordt bedoeld. (Lust je nog een kopje?)
7) Stof i.p.v. voorwerp = het materiaal waarvan iets gemaakt is wordt genoemd, het voorwerp wordt bedoeld (Sven Kramer heeft goud gewonnen op de Olympische Spelen)
8) Enkelvoud i.p.v. meervoud = enkelvoud wordt genoemd, meervoud wordt bedoeld (De emancipatie van de vrouw)

Slide 11 - Slide

Metonymia
9) Toponiem = een product genoemd naar een gebied/plaatsnaam (Champagne is een wijnsoort uit het gebied de Champagne in Frankrijk)

Slide 12 - Slide

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Ik hoop dat we dit jaar een witte Kerst krijgen.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 13 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

De vampier werd gedood door het vlijmscherpe hout.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 14 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Tante Nadia vond grijs wel een mooie kleur voor haar nieuwe Ford.
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 15 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

We moeten even de koppen tellen.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 16 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Volgende week gaan we karten met de afdeling.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 17 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Dat blikje smaakt naar meer!
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 18 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Bij Coolblue doen we alles voor een glimlach. We hopen dat bij jou ook de mondhoekjes omhoog zijn gegaan.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 19 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Ik moet nog even wat diesel in mijn auto gooien.
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 20 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Na een lange rit kwamen ze bij een klein gehucht van niet meer dan vijftig daken.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 21 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Ik lust nog wel een glaasje!
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 22 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Nederland won met 1-0.
A
deel ipv geheel
B
geheel ipv deel
C
abstract ipv concreet
D
concreet ipv abstract

Slide 23 - Quiz

Geef nog een voorbeeld van een eetbaar product dat ook een toponiem is.

Slide 24 - Open question

Huiswerkopdracht maken
  • Maak opdracht 6 op pagina 88 van je boek. 
  • Je krijgt hier de rest van de les de tijd voor. 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 

Slide 25 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les:
  • Huiswerk: leren p. 82, 84, 86 en 88 + maken opdr. 6 (p. 88)
  • Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift en pen
  • Programma: herhaling taalverzorging 20 en 21

Slide 26 - Slide