Week 13 - les 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Passé composé

Stap 1: onderwerp + vorm van avoir

Stap 2: voltooid deelwoord (R eraf, streepje op e)

Zet in de passé composé:
tu __ ____ (jouer)

Zet in de passé composé:
Sophie __ ____ (travailler)

Zet in de passé composé:
ils __ ____ (danser)

Zet in de passé composé:
nous __ ____ (chanter)

Zet in de passé composé:
j' __ ____ (wandelen)

Zet in de passé composé:
vous __ ____ (voorbereiden)

Zet in de passé composé:
Jean __ ____ (dromen)

Zet in de passé composé:
on __ ____ (bellen)

Herhaling: bloc H

Hoe ging het ook alweer met het bijvoeglijk naamwoord?

Uitzonderingen: beau/belle, nouveau/nouvelle, vieux/vieille

	man	vrouw
ev	-	-e
mv	-s	-es

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Ma soeur est _____ (méchante)

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Les profs sont _____ (gentil)

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Mon grand-père est _____ (beau)

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Les filles sont _____ (petit)

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Gérard et Jean sont _____ (vieux)

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
la _____ (mauvais) note

C'était comment?
Hoe ging dit? (alle grammatica)

😒🙁😐🙂😃