H6 Vergelijkingen + woordvolgorde

Grammatica uitleg Hoofdstuk 6
- de vergelijkingen. 
- de woordvolgorde. 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica uitleg Hoofdstuk 6
- de vergelijkingen. 
- de woordvolgorde. 

Slide 1 - Slide

Deel 1: de vergelijkingen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Trappen van vergelijking
Je hebt 3 onderdelen nodig:
- moins / aussi / plus                 =  minder / even / meer
- bijvoeglijk naamwoord
- que / qu'

Slide 4 - Slide

Trappen van vergelijking
Je hebt 3 onderdelen nodig:
- moins / aussi / plus                 =  minder / even / meer
- bijvoeglijk naamwoord (in de juiste vorm)
- que / qu'
Exemples:  Il est moins intelligent que son frère.
                        Marie est aussi belle qu'Amélie.
                        Mon cousin est plus petit que ma cousine.

Slide 5 - Slide

Trappen van vergelijking
Hoe zeg ik dan:
1. Zij is minder jaloers dan haar zus.


Slide 6 - Slide

De antwoorden
1. Elle est moins jalouse que sa soeur.

Slide 7 - Slide

Trappen van vergelijking
Hoe zeg ik dan:
2. Engels is even belangrijk als wiskunde.


Slide 8 - Slide

De antwoorden
2. L'anglais est aussi important que les maths.

Slide 9 - Slide

Trappen van vergelijking
Hoe zeg ik dan:
3. Mijn broer is jonger dan ik.

Slide 10 - Slide

De antwoorden
3. Mon frère est plus jeune que moi.

Slide 11 - Slide

Vertaal: Mijn vriend is minder nerveus dan ik.
A
Mon ami est plus nerveux que moi.
B
Mon ami est moins nerveux qu'moi.
C
Mon ami est moins nerveux que moi.
D
Mon amie est moins nerveux que moi.

Slide 12 - Quiz

Vertaal: De voorstelling is interessanter dan het boek.
A
Le spectacle est plus intéressant que le livre.
B
Le spectacle est moins intéressant que le livre.
C
Le cinéma est plus intéressant que le livre.
D
Le film est plus intéressant que le livre.

Slide 13 - Quiz

Vertaal: De jurken zijn duurder dan de T-shirts.
A
Les robes sont plus cher que les T-shirts.
B
Le robes sont aussi chères que les T-shirts.
C
Les robes sont plus chers que les T-shirts.
D
Les robes sont plus chères que les T-shirts.

Slide 14 - Quiz

Zijn moeder is even groot als zijn tante. =

Slide 15 - Open question

Deel 2: de woordvolgorde

Slide 16 - Slide

Bekijk onderstaande zinnen goed op woordvolgorde:

.
ik ga een t-shirt kopen.
ik heb een t-shirt gekocht. 

Slide 17 - Slide

Nederlands:


ik ga een t-shirt kopen. 
ik heb en t-shirt gekocht.

Ondewerp + persoonsvorm + rest vd zin + rest van de werkwoorden. 


Frans:


je vais acheter un t-shirt.
j'ai acheté un t-shirt.

Onderwerp + werkwoorden + rest

Slide 18 - Slide

ontkennende zin. 
In een ontkennende zin komt er echter wel iets tussen: 
ne..pas komt dan om het eerste werkwoord heen te staan. 

Slide 19 - Slide

Nederlands 

ik ga niet naar Frankrijk


Frans

Je ne vais pas en France

Slide 20 - Slide

Let op twee dingen:
- sommige woorden staan altijd na de persoonsvorm. 
- plaatsbepaling. 

Slide 21 - Slide

Deel 1: Sommige woorden ALTIJD na de pv. 
.
souvent, toujours, encore, bien, ma, beaucoup, déjà. 

Slide 22 - Slide

Nederlands 


ik help altijd mijn vrienden

Frans


J'aide toujours mes amis.

Slide 23 - Slide

2. plaatsbepaling
plaats staat altijd voor of achteraan de zin, je mag zelf kiezen waar. 

Slide 24 - Slide

Nederlands 




Ik ga morgen een t-shirt kopen
Frans


demain, je vais acheter un t-shirt. 

je vais acheter un t-shirt, demain.

Slide 25 - Slide