This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
2M_1.1-1.5_Pruiken&Revoluties
Slide 1 - Slide
Het tijdvak Pruiken & Revoluties.
Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900
Slide 2 - Quiz
Wat is absolutisme?
timer
0:30
A
Bestuursvorm waarbij de vorst alles zelf mocht beslissen
B
Bestuursvorm waarbij de vorst en adel alles zelf mochten beslissen
C
Bestuursvorm waarbij de vorst, de adel en de geestelijken alles zelf mochten beslissem
Slide 3 - Quiz
In welke vergadering is er geen plaats voor de adel?
timer
0:30
A
Standenvergadering
B
Nationale vergadering
Slide 4 - Quiz
Wanneer begint de Franse Revolutie?
timer
0:30
A
1789
B
1791
C
1793
D
1799
Slide 5 - Quiz
Wat is de Code Napoleon
timer
0:30
A
Gezworen eed van trouw aan Napoleon
B
Verzameling wetten door Napoleon ingevoerd in door hem veroverde gebieden
C
Samenkomst van de Standenvergadering
D
Samenkomst van de Nationale vergadering
Slide 6 - Quiz
Welke zin over Frankrijk in de 18e eeuw is juist?
timer
0:30
A
De Franse maatschappij was verdeeld in twee standen.
B
In Frankrijk betaalde alleen de 1e stand belastingen
C
In de pruikentijd droegen alle Fransen een pruik.
D
In Frankrijk hadden adel en geestelijkheid voorrechten.
Slide 7 - Quiz
Deze opdracht gaat over de Franse tijd in Nederland.
Welke zin over de Franse tijd is juist?
timer
0:30
A
Na de Franse tijd kwam een eind aan alle maatregelen die in die periode in Nederland waren ingevoerd.
B
Napoleon maakte een eind aan de democratie en maakte van Nederland een koninkrijk en later een deel van Frankrijk.
C
Het decimale stelsel, in gebruik bij meten en wegen en het tellen van geld, was al vóór de Franse tijd in Nederland ingevoerd.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 8 - Quiz
Deze vraag gaat over de revolutie in Nederland.
De bron gaat over Nederland in de jaren:
timer
0:30
A
1787-1795.
B
1795-1806.
C
1806-1810.
D
1810-1813.
Slide 9 - Quiz
Lees hieronder de volgende bron van Napoleon over ongelijkheid uit 1804:
'Mensen worden niet gelijk geboren, niet lichamelijk en niet in wat ze kunnen. Het toeval en allerlei omstandigheden veroorzaken sociale ongelijkheid. Deze moet verzacht worden met menselijkheid, weldadigheid en medelijden'.
De bron hierboven is een voorbeeld van verlicht denken, want...
timer
1:00
A
volgens de bron moeten mensen iets doen tegen sociale ongelijkheid.
B
volgens de bron moeten mensen de sociale ongelijkheid accepteren.
C
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 10 - Quiz
Bij het schoolvak geschiedenis heb je 10 tijdvakken.
Deze toets gaat over tijdvak 7, ook wel tijdvak Pruiken & Revoluties (zie ook plaatje).
Welk kenmerkend aspect (= bijbehorende zin) hoort bij dit tijdvak?
timer
0:30
A
de Reformatie en de splitsing van de christelijke kerk
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het streven van vorsten naar absolute macht
D
geen van de genoemde kenmerkende aspecten is juist.
Slide 11 - Quiz
Deze opdracht gaat over de Franse tijd in Nederland.
Welke zin over de Franse tijd is juist?
timer
1:00
A
Na de Franse tijd kwam een eind aan alle maatregelen die in die periode in Nederland waren ingevoerd.
B
Napoleon maakte een eind aan de democratie en maakte van Nederland een koninkrijk en later een deel van Frankrijk.
C
Het decimale stelsel, in gebruik bij meten en wegen en het tellen van geld, was al vóór de Franse tijd in Nederland ingevoerd.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 12 - Quiz
Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist? 1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen. 2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld. 3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk. 4 Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
timer
1:00
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3
Slide 13 - Quiz
Lees eerst de bron.
Is de schrijver een verlicht denker?
timer
0:30
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Deze vraag gaat over de Pruikentijd en de Verlichting.
Welke uitspraak is juist?
timer
0:30
A
Aanhangers van de verlichting geloofden dat God rechtstreeks ingreep in het leven van de mens.
B
De verlichting ontstond buiten Europa, maar de ideeën ervan werden overgenomen door westerse denkers.
C
Verlichte denkers geloofden dat alle mensen gelijk geboren waren.
D
Volgens de ideeën van de verlichting moest de vorst de absolute macht in een land hebben.
Slide 15 - Quiz
Bekijk de prent.
Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
Slide 16 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
timer
0:30
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.
Slide 17 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
timer
0:30
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.
Slide 18 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?
De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Lodewijk XIV
D
Lodewijk Napoleon
Slide 19 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
A De grondrechten van burgers worden vastgelegd. B Door een democratische revolutie komen gematigden aan de macht in Frankrijk. C Frankrijk krijgt een democratische grondwet. D Frankrijk wordt een republiek. E In westerse landen ontstaan de ideeën van de verlichting. F Radicale leden krijgen een meerderheid in het parlement. Welke uitspraak is juist?
timer
0:30
A
Feit A is een direct gevolg van feit C
B
Feit B is een indirect gevolg van feit D
C
Feit B is de directe oorzaak van feit F
D
Feit D is een direct gevolg van feit E
Slide 20 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Hoe heet dit executie-apparaat, waarbij een vallende bijl het hoofd in een flits van de romp afhakt?
(je mag een typfout maken)
timer
0:30
Slide 21 - Open question
Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.
Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.
Het verhaal van Eisinga past hier goed bij, want:
timer
0:30
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 22 - Quiz
Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.
1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering. 2 Een woedende menigte bestormt de Bastille. 3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie. 4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen. 5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.
Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5
Slide 23 - Quiz
Lees eerst de bron.
Deze vraag gaat over het streven naar grondrechten en haar politieke invloed van de burgerij in de Franse Revolutie. Het verhaal van Napoleon past hier goed bij, want:
timer
0:30
A
Napoleon werd heel populair bij de soldaten en het volk.
B
Napoleon werd na zijn jeugd opgeleid tot militair op het eiland Corsica.
C
Napoleon werd verbannen naar het piepkleine eilandje Sint Helena, nadat hij de Slag bij Waterloo had verloren.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 24 - Quiz
Welke zin over Frankrijk in de 18e eeuw is juist?
timer
0:30
A
De Franse maatschappij was verdeeld in twee standen.
B
In de pruikentijd droegen alle Fransen een pruik.
C
In Frankrijk hadden adel en geestelijkheid voorrechten.
D
Napoleon Bonaparte kroont zichzelf tot keizer.
Slide 25 - Quiz
Deze opdracht gaat over continuïteit tussen Frankrijk voor en na de Franse Revolutie. Welke twee zinnen gaan over continuïteit ten opzichte van Frankrijk vóór 1789?
1. Napoleon was een alleenheerser met absolute macht. 2. Onder Napoleon hadden alle Fransen dezelfde rechten en plichten. 3. Tijdens de constitutionele monarchie moest de koning zich houden aan de grondwet. 4. Tijdens de Franse republiek hadden alle rijke burgers kiesrecht.
timer
0:30
A
Zin 1 en 4
B
Zin 1 en 2
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4
Slide 26 - Quiz
Deze opdracht gaat over de Franse republiek in de 18e eeuw.
Welke zin over de Franse republiek in de 18e eeuw is juist?
timer
0:30
A
De democratische revolutie in Frankrijk was een groot succes.
B
De revolutionairen vochten tegen gelijke rechten voor iedereen.
C
Fanatieke revolutionairen veroordeelden andersdenkenden tot de guillotine.
D
Lodewijk XVI verloor na 1792 zijn absolute macht, maar bleef staatshoofd.
Slide 27 - Quiz
Deze vraag gaat over de pruikentijd in Frankrijk.
In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
timer
0:30
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel belasting betaalde aan de koning.
C
de derde stand veel belasting aan de koning.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 28 - Quiz
Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers? 1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen; 2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters; 3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen; 4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd. 5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God. 6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
timer
1:00
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5
Slide 29 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie. 1. Duizenden edelen en geestelijken werden vermoord; 2. In heel Frankrijk kwamen boeren en burgers in opstand tegen koning, adel en geestelijkheid; 3. In Parijs ging het gerucht dat koning Lodewijk XVI het leger wilde inzetten tegen het volk; 4. Op 14 julie bestormde een woedende menigte de Bastille (zie afbeelding). Wat is de juiste tijdsvolgorde van bovenstaande 4 feiten?
A
3 --> 4 --> 2 --> 1
B
3 --> 4 --> 1 --> 2
C
3 --> 2 --> 4 --> 1
D
3 --> 2 --> 1 --> 4
Slide 30 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
Welke uitspraak is juist?
timer
1:00
A
De Nationale Vergadering schafte in 1789 de privileges van de adel en geestelijkheid af.
B
In 1789 kregen alle Franse mannen en vrouwen kiesrecht.
C
Vooral de boeren en arbeiders profiteerden van de Franse economisch voorspoed na 1700.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.
Slide 31 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
1. Frankrijk wordt een constitutionele monarchie. 2. De vertegenwoordigers van de derde stand vormen een Nationale Vergadering. 3. Frankrijk wordt een republiek. 4. Een menigte verovert de Bastille. 5. Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
Zet bovenstaande gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde:
timer
1:00
A
5 --> 2 --> 4 --> 1 --> 3
B
5 --> 4 --> 2 --> 1 --> 3
C
5 --> 2 --> 1 --> 4 --> 3
D
5 --> 2 --> 4 --> 3 --> 1
Slide 32 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
Welke uitspraak is juist?
timer
1:00
A
In 1792 werd een groot deel van Frankrijk veroverd door buurlanden.
B
Na 1789 werden in Frankrijk de grondrechten van de burgers afgeschaft.
C
Napoleon draaide de scheiding van kerk en staat terug en schafte het burgerlijk recht af.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 33 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie. Noem TWEE beslissingen die de Nationale Vergadering in Frankrijk nam tussen 1789 en 1791.
Doe het zo: Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar en noem daarachter de twee beslissingen:
timer
1:00
Slide 34 - Open question
De vraag gaat over de Verlichting.
Welke zin is juist?
timer
1:00
A
Aanhangers van de verlichting geloofden dat God rechtstreeks ingreep in het leven van de mens.
B
De verlichting ontstond buiten Europa, maar de ideeën ervan werden overgenomen door westerse denkers.
C
Verlichte denkers geloofden dat alle mensen gelijk geboren waren.
D
Volgens de ideeën van de verlichting moest de vorst de absolute macht in een land hebben.
Slide 35 - Quiz
Aanhangers van de verlichting...
timer
1:00
A
... dachten dat je met religie (geloof) alles kunt verklaren.
B
... waren voor verdraagzaamheid, gelijkheid en vrijheid.
C
... wilden de maatschappij houden zoals deze was.
D
... geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 36 - Quiz
Welke verandering vond in Nederland plaats in de Franse tijd?