Taalverzorging - trappen van vergelijking -

Startopdracht
Ontleed de volgende zinnen
pv, wg, ow, lw, mv, bwb
Hij eet een ijsje op het terras. 
Morgen mogen wij naar de gymzaal fietsen. 
Gisteren heeft de buurvrouw hem een dreun gegeven. 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Startopdracht
Ontleed de volgende zinnen
pv, wg, ow, lw, mv, bwb
Hij eet een ijsje op het terras. 
Morgen mogen wij naar de gymzaal fietsen. 
Gisteren heeft de buurvrouw hem een dreun gegeven. 

Slide 1 - Slide

Trappen van vergelijking

H5. Taalverzorging - Formuleren

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert de trappen van vergelijking te gebruiken.
  • Je leert wanneer je als en dan gebruikt. 

Slide 3 - Slide

Wat weet je er al van? Geef een voorbeeld van
de trappen van vergelijking.

Slide 4 - Mind map

Theorie trappen van vergelijking

Slide 5 - Slide

Uitleg hoofdregel vergrotende trap

Slide 6 - Slide

Uitleg hoofdregel overtreffende trap

Slide 7 - Slide

stellende 
   trap
vergrotende 
trap
overtreffende 
trap
aardig
lekker
aardigst
saaier
lekkerder
liever
lekkerst
graag
meest 
fantastisch
liefst
saai
engst
vreemder
vreemd

Slide 8 - Drag question

Trappen van vergelijking - uitzonderingen

Slide 9 - Slide

Schrijf de trappen van
vergelijking op van: leuk
timer
1:00

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

5

Slide 14 - Video

00:43
Wat zeg je als twee dingen gelijk zijn?
A
dan
B
als

Slide 15 - Quiz

00:53
Wat zeg je als twee dingen verschillend zijn?
A
dan
B
als

Slide 16 - Quiz

02:14
Wanneer het woordje 'zo' in de zin staat, gebruik je
A
dan
B
als

Slide 17 - Quiz

02:14
Wanneer je twee dingen met elkaar vergelijkt en ze zijn verschillend, gebruik je
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

02:14
Wanneer twee dingen gelijk zijn gebruik je het woordje
A
dan
B
als

Slide 19 - Quiz

Wat moet je invullen?

Ik ben twee keer sneller 1) ________ zij.
Ik ben twee keer zo snel 2) _________ zij.
A
1) dan 2) dan
B
1) dan 2) als
C
1) als 2) dan
D
1) als 2) als

Slide 20 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quiz

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quiz

Aan het werk
Maak opdracht:
1
2
3
4
5


Slide 29 - Slide