gustar= leuk vinden, lekker vinden
(a mí) me gusta (n) Ik houd van
(a ti) te gusta (n) Jij houdt van
(a él, usted, ella) le gusta (n) Hij/zij/u houdt van
(a nosotros/as) nos gusta (n) wij houden van
(a vosotros/as) os gusta (n) jullie houden van
(a ellos/as/ustedes) les gusta (n) zij houden van
(a mí) no me gusta (n) ik houd niet van...