V1 Fictie H39

Welkom klas V1(a)t
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas V1(a)t

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Dagopening
  2. Start H39 Fictie
  3. Beoordelen van verhalen
  4. Introductie Boekenpitch

Slide 2 - Slide

Fictie 39: Een verhaal beoordelen

Doel: Je leert je oordeel over een verhaal te geven en te onderbouwen.


Slide 3 - Slide

Oordeel
Een oordeel over een boek bestaat uit twee elementen:
  1. de mening (Ik vond dit een interessant boek)
  2. de argumenten (De personages waren erg geloofwaardig en het verhaal zat goed in elkaar)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Beoordelingswoorden
Om een oordeel te kunnen 
geven maak je gebruik van 
beoordelingswoorden.


Slide 6 - Slide

Opdrachten maken
  • Maak opdracht 1, 3, 4 en 10 op pagina 159-161 van je boek.
  • Je krijgt voor deze opdrachten 15 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Je maakt de opdrachten alleen en in stilte.
  • Ben je klaar? Ga nog even in je leesboek lezen. 

Slide 7 - Slide

Opdrachten bespreken
1 De beoordeling van Elout is goed onderbouwd. Hij geeft namelijk argumenten die zijn mening ondersteunen. Voor deze argumenten gebruikt hij voorbeelden uit het verhaal. De beoordeling van Donald is niet goed onderbouwd. Hij geeft niet zijn mening over het boek, behalve dat het een lang boek is, en geeft ook geen argumenten.

2a Eigen antwoord. 
b De recensent geeft aan dat jeugdromans niet op dezelfde manier geschreven en gelezen moeten worden. Jeugdromans zijn namelijk voor jongeren.

Slide 8 - Slide

Opdrachten bespreken
10a De recensent beoordeelt met name op de kenmerken personages, opbouw en taalgebruik. Over de personages zegt de recensent bijvoorbeeld dat ze kon meeleven. Ze geeft aan dat het verhaal goed is opgebouwd en dat je daardoor als lezer wordt meegezogen. Ook zorgt de opbouw van het verhaal voor spanning. De recensent zegt ook iets over het taalgebruik: ‘super spannend geschreven, boeiend ook’.
b Bijvoorbeeld: Ja het oordeel is goed onderbouwd. De recensent geeft veel argumenten die dit oordeel ondersteunen. Hiervoor gebruikt ze voorbeelden uit de tekst.

Slide 9 - Slide

Waar of niet waar?
Een oordeel bestaat uit (1) de mening en (2) beoordelingswoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wat zijn beoordelingwoorden?
A
woorden waarmee je iets kunt zeggen
B
woorden die de verhaalsoort aangeven
C
woorden waarmee je je mening kunt geven
D
woorden die tegengesteld zijn aan elkaar

Slide 11 - Quiz

kenmerken waarop je een verhaal kunt beoordelen
opbouw
lengte van de zinnen
gebeurtenissen
genre
aantal bladzijdes
personen
fictie of non-fictie
taalgebruik

Slide 12 - Drag question

Denk eens na over jouw oordeel over het boek dat je nu aan het lezen bent. Formuleer je oordeel en geef tenminste 2 argumenten. Gebruik daarbij de kenmerken en de beoordelingswoorden die je vandaag hebt geleerd.

Slide 13 - Open question

Boekenpitch
Vertel je boek in 1 tot 1,5 minuut!
- Je hebt één tot anderhalve minuut om je verhaal te vertellen. Dit betekent dat je een tekst van ong. 200 tot 300 woorden moet schrijven; een korte, krachtige presentatie.
- Begin je pitch met een sprankelende binnenkomer om de aandacht te trekken. Dat kan een uitspraak, beginzin van het boek, een gedicht enzovoorts zijn.
- Noem de titel en de schrijver.
- Vertel daarna kort waar het boek over gaat (in één of enkele zinnen vertellen wie de hoofdpersoon is en wat hij/zij meemaakt en wat het boek zo interessant/leuk/spannend maakt.
- Laat je mening over het boek goed uitkomen; geef je mening over het boek met behulp van beoordelingswoorden en argumenten en voorbeelden uit het boek.
- Eindig met een oproep om het boek te lezen.





Slide 14 - Slide

Presentatie van je pitch
  • Tijdens de presentatie/pitch heb je hooguit een spiekbriefje (met enkele woorden) bij je
  • Oefen van tevoren je pitch en time jezelf. Let op dat je tussen de 1 en 1, 5 minuut zit.
  • Als je je pitch in de klas presenteert, let op de volgende zaken: 
  1. zorg dat je dat je goed verstaanbaar bent.
  2. Zorg voor een goede houding.
  3. Kijk goed de klas in en kijk je luisteraars aan.
  4. Vanzelfsprekend spreek je enthousiast en overtuigend, want als jij niet in jezelf gelooft, doet niemand het.

Slide 15 - Slide