1G2 - di 6 feb 2024 - lesuur 1 en 2 - vraagzinnen maken

Goedemorgen allemaal!

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goedemorgen allemaal!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
1.) Hoe gaat het?
2.) 9:10-9:30 Lezen
3.) 9:30-9:50 Zinnen schrijven in je woordenlijst van thema 3 (huiswerk af?)
4.) Vraagzinnen maken

Slide 2 - Slide

2e uur:
Wat gaan we deze les doen?

- Ik krijg uitleg over een zin met een vraag.
- Ik oefen met vragen maken. 

Slide 3 - Slide

Doel van de les:

Ik kan de woorden op de juiste plaats zetten bij een vraagzin.

Vraagzin = een zin met een vraag

Slide 4 - Slide

- Laptop 
- Pen 
- Schrift
Wat heb je nodig deze les?
- Laptop 
- Pen 
- Schrift

Slide 5 - Slide

2 soorten vragen
Gesloten vragen 
- Beginnen met een werkwoord.
- Kun je alleen ja of nee op antwoorden. 

Open vragen
- Beginnen met een vraagwoord 
- Kun je veel verschillende dingen op antwoorden. 


Slide 6 - Slide

2 soorten vragen
Gesloten vraag 
Wil je koffie of thee?

Open vraag
Wat heb je dit weekend gedaan?

Slide 7 - Slide

De woordvolgorde in een zin
Dit hebben we eerder al geleerd. 
1. Persoon
2. Werkwoord
3. Extra informatie
Hij
fietst
naar school.

Slide 8 - Slide

De woordvolgorde bij een gesloten vraagzin.
1. Werkwoord
2. Persoon
3. Extra informatie
Fietst
hij
naar school?

Slide 9 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 10 - Slide

Welke vraagwoorden zijn er?

Slide 11 - Slide

Herhaling: De afspraak
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 12 - Slide

Welke zin is goed? Denk aan:
1. vraagwoord 2. werkwoord 3. persoon 4. extra informatie
A
Waar naar toe zij gaat?
B
Waar gaat zij naar toe?
C
Gaat zij waar naar toe?
D
Waar zij gaat naar toe?

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed? Denk aan:
1. vraagwoord 2. werkwoord 3. persoon 4. extra informatie
A
Wie met hem op straat loopt?
B
Loopt met hem wie op straat?
C
Wie loopt met hem op straat?
D
Wie loopt straat op met hem?

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Waarom thuis niet jullie zijn?
B
Waarom jullie niet thuis zijn?
C
Waarom zijn niet thuis jullie?
D
Waarom zijn jullie niet thuis?

Slide 15 - Quiz

Maak de vraag. Begin met het vraagwoord:

Je vraagt aan de docent waarom zij niets doet.
Waarom..................

Slide 16 - Open question

Maak de vraag. Begin met het vraagwoord:

Je vraagt aan de docent wanneer we vakantie hebben.
Wanneer..............

Slide 17 - Open question

Maak de vraag. Begin met het vraagwoord:

Je vraagt aan Mohamed waarom hij te laat is.
Waarom.................

Slide 18 - Open question

Maak de vraag. Begin met het vraagwoord:

Je vraagt aan je vriend wat hij vanavond gaat doen.
Wat..............................

Slide 19 - Open question

Herhalen: de afspraak
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 20 - Slide

Opdracht
Zet je naam op het papier.

Maak de opdrachten.

Lever de opdracht daarna bij mij in.

Slide 21 - Slide

Klaar? Lever je schrift bij mij in en maak DISK Grammatica 3.6

Slide 22 - Slide

Opdracht
Je leest de tekst op het bord. Bij deze tekst ga je zelf vragen maken in je schrift . Je vraag begint altijd met een vraagwoord. Denk aan de woordvolgorde!
Maak een vraag met deze vraagwoorden:
1. WIE
2. WAT
3. WAAR   
4. WAAROM
5. HOE              

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Doel van de les:

Je leert de woorden op de juiste plaats te zetten bij een vraagzin.
Gelukt?

Slide 25 - Slide

10:40-11:05 uur pauze

Slide 26 - Slide

Doel van de les:
In deze les ga je leren om met een woordenschrift te werken. 

Slide 27 - Slide

Welke woorden heb je deze week geleerd?

Slide 28 - Slide

Doel van de les:
In deze les ga je leren om met een woordenschrift te werken. 
Gelukt?

Slide 29 - Slide