1. Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
het verwijst naar .......
2. Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
haar verwijst naar ...........
3. Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
zijn verwijst naar .............
4. De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Poorterij geven.
haar verwijst naar.............
5. Het gemeentebestuur heeft zijn werknemers loonsverhoging beloofd.
zijn verwijst naar ..............
6. Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken en dat valt niet mee.
dat verwijst naar ..............
7. Iets wat ik niet begrijp, is dat kinderen elkaar pesten.
wat verwijs naar .............