H 3.5 tegenstelling, voorvoegsel, achtervoegsel

woorden 3.5
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

woorden 3.5
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Slide

Wat moet hier anders?

Slide 2 - Slide

Doelen

Ik kan een goede zin maken met een tegenstelling.

Ik leer de betekenis van ongeveer 25 nieuwe woorden.

Ik weet wat voor en achtervoegsels zijn en ik kan daar een zin mee maken.


Ik laat zien dat ik de doelen beheers door: goede zinnen te maken en deze in de les voor te lezen.

Slide 3 - Slide

Hoe maak ik de opdrachten?
We gaan in tweetallen aan de slag met de woorden van 3.5.

Je maakt weer zinnen met woorden uit 3.5 
Je maakt zinnen met achtervoegsels, 
Je maakt zinnen met voorvoegsels 
Je maakt zinnen met tegenstellingen

Slide 4 - Slide

Wat is een tegenstelling?
geef ook een voorbeeld

Slide 5 - Open question

Wat is een voorvoegsel?
Schrijf ook een woord met een voorvoegsel op

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Link

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 8 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
soepgroente
B
minibus
C
pizzabroodje
D
vloertegel

Slide 9 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
extra
B
hoekschop
C
zwartrijder
D
interland

Slide 10 - Quiz

Wat is dan een achtervoegsel?
Geef ook een voorbeeld

Slide 11 - Open question

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

                          Dat gaan we even oefenen

Slide 12 - Slide

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 13 - Quiz

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 14 - Quiz

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 15 - Quiz

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 16 - Quiz

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 17 - Quiz

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 18 - Quiz

Doelen

Ik kan een goede zin maken met een tegenstelling.

Ik leer de betekenis van ongeveer 25 nieuwe woorden.

Ik weet wat voor en achtervoegsels zijn en ik kan daar een zin mee maken.


Ik laat zien dat ik de doelen beheers door: goede zinnen te maken en deze in de les voor te lezen.

Slide 19 - Slide

volgende les
We gaan in tweetallen in teams aan de slag met de woorden van 3.5. 
Je maakt weer zinnen met woorden uit 3.5
Je maakt zinnen met achtervoegsels,
Je maakt zinnen met voorvoegsels
Je maakt zinnen met tegenstellingen
Je leest de gemaakte zinnen voor in de klas, zodat een ander er ook van leert

Slide 20 - Slide