16 octobre

Bienvenue dans la classe
 2V - 16 octrobre

1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolmavoLeerroute MLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bienvenue dans la classe
 2V - 16 octrobre

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Au programme
  • Introduction( 5 min.)
  • Les buts et le programme (5 min.)
  • Répétition - Passé composé
  • H - bezittelijk voornaamwoord
  • La fin / Les devoirs ( 5 - 10 min.)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Les buts du cours
  • Ik kan een mail over mijn vakantie schrijven
  • Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken
  • Ik ben beter voorbereid voor het SO

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

In het Frans zegt een bezittelijk voornaamwoord iets over...
A
het bijvoeglijk naamwoord
B
het werkwoord
C
het zelfstandig naamwoord
D
het lidwoord

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Vrai ou faux. Son et sa kunnen zowel zijn of haar betekenen!
A
Oui
B
Non

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal
Hun vrienden zijn aardig

A
Leur amies sont sympas
B
Leurs amies sont sympas

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het Frans bezittelijk voornaamwoord voor 'zijn' in 'zijn boek'?

- ........... livre (m)
A
leur
B
ses
C
son
D
sa

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal
Dat zijn onze vrienden
A
ce sont notre copains
B
ce sont nos copains

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Goed of fout
A
Sophie est mon amie
B
Sophie est ma amie

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

H - GRAMMAIRE
Wat?
Faire H- 30 en 31A
(p. 46/47)
Hoe?
Met zijn tweeën


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

H - GRAMMAIRE
Wat?
Faire H- 30D,E
31A et D*
32
33 A,B
Hoe?
Met zijn tweeën


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

H - GRAMMAIRE
Wat?
Faire H- 30D,E
31A,B et D
32
33 A,B et C
Hoe?
Met zijn tweeën


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Quizregels
  • Je mag zachtjes overleggen
  • Als ik de quiz even stil leg, luister je naar mij!
  • Je zegt niet voor!!
  • Wees sportief dus!

Slide 13 - Slide

Dat was ook huiswerk... 
Vertaal de zin
Ik heb zin in de eerste schooldag
A
J'ai envie de la rentrée
B
J'ai envie de la entrée
C
Je n'aime pas la rentrée
D
J'ai envie à la rentrée

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal
"Het heeft geregend"
A
Il pleut
B
Il a plu

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin komen de woorden waarom en omdat voor
A
Pourquoi tu as fait cela? Parce que j'aime faire!
B
Mais c'est pourquoi?

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal
J'ai peur de voyager an avion
A
Ik houd van vliegen
B
Ik heb vliegangst

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Waar of niet waar?
Au début en d'abord betekenen allebei 'eerst'
A
Oui
B
Mais non!

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zegt iemand dat de wedstrijd waardeloos was
A
La match Allemagne - Les Pay-Bas c'était nul
B
La match Allemagne - Les Pay-Bas c'était pas mal

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal.
Il fait beau en Angeleterre
A
Het is mooi weer in Duitsland
B
Het is slecht weer in Duitsland
C
Het is mooi weer in Engeland
D
Het is koud in Engeland

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Kies tussen A en B
C'est vrai, la famille est formidable
A
Het is vreemd, de famillie is geweldig
B
Het is waar, de famille is formidable

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal
Je suis trop fatigueé
A
Ik ben moe
B
Ik ben erg / te moe
C
Ik ben in de war
D
Ik ben erg in de ware

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

elle (chanter = zingen, passé composé)

passé composé
A
as chanté
B
chantait
C
a chanté
D
a chantée

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Kies een antwoord op de vraag
Tu as passé de bonnes vacances?
A
Non, je ne sais pas
B
Oui, c'etait génial!
C
Toi aussi
D
Oui, en avion

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Elle (donner = geven, passé composé)


A
a donné un présent
B
donne un présent
C
a donner un présent

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal.
Wat heb je gedaan?
A
Tu as fait quoi?
B
Tu a fait quoi?
C
Tu as faire quoi?

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Luc en Jean (avoir= hebben, passé composé)


A
Luc en Jean ont été
B
Luc et Jean ont eu
C
Luc en Jean avons eu
D
Luc en Jean avons eu

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is correcti in de voltooide tijd?
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Slide 29 - Video

This item has no instructions

Terugblik 
Wat is belangrijk bij kijken het beeld of de tekst



Slide 30 - Slide

This item has no instructions

H - GRAMMAIRE

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Over welke onderwerpen uit het nieuws heb je wel eens een discussie/

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Huiswerk 4 octobre
Huiswerk
Maken 19B en inleveren op papier
Leren woordjes bij E

Slide 33 - Slide

Waarom? Kan ik zien hoe je schrijft. Weet ik meer over wie je bent!
Wat is het franse woord voor jaargetijde?
Welke jaargetijden hoor je?
Binnen hoeveel tijd draait de aarde 1 keer  om de zon?

Slide 34 - Slide

Waarom? Kan ik zien hoe je schrijft. Weet ik meer over wie je bent!

Slide 35 - Video

Waarom hebben we Frans? Reis, vakantie, werk, elkaar begrijpen, maar ook de OS kijken!

Slide 36 - Video

This item has no instructions