Unit 4 - Lesson 1 - Imperative, Personal Pronouns and Vocab. 4.3

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Do you remember?
What is the translation of "the Imperative"?

Slide 3 - Slide

Answer:
de Gebiedende Wijs

Slide 4 - Slide

How do you use the Imperative?
You want a person/people to do something:
Hele werkwoord: Drink your tea! Eat your Brussels sprouts!

You don't want a person/people to do something:
Don't + hele werkwoord: Don't drink your tea! Don't eat those Brussels sprouts!

Slide 5 - Slide

Personal Pronouns
2 rijen: let op de functie in de zin!!

Slide 6 - Slide

Het is onderwerp in de zin: 
I  .......   walk
You
He/she/it
we
you
they

Slide 7 - Slide

Het is geen onderwerp maar lijd vp of meew vp:
She is talking to ..........me
 you
her 
him
it 
us
them


Slide 8 - Slide

Wat betekent "the Imperative"?
A
de Gebieedende wijs
B
de Gebiechte wijs
C
de Gebiedende weis
D
de Gebiedende wijs

Slide 9 - Quiz

Wat betekent "Personal pronouns"?
A
Persoonlijke lidwoorden
B
Bezittelijke voornaamwoorden
C
Persoonlijke voornaamwoorden
D
Persoonlijke wijs

Slide 10 - Quiz

Vertaal: smaken (ww)

Slide 11 - Open question

Vertaal: zoet

Slide 12 - Open question

Vertaal: ruiken

Slide 13 - Open question

Vertaal: zout

Slide 14 - Open question

Vertaal: noot

Slide 15 - Open question

Vertaal: honing

Slide 16 - Open question

Vertaal: verhitten

Slide 17 - Open question

Vertaal: gezond

Slide 18 - Open question

Vertaal: snijden

Slide 19 - Open question

Vertaal: chips

Slide 20 - Open question

Vertaal: fornuis

Slide 21 - Open question

Vertaal: verbranden/aanbranden

Slide 22 - Open question

Vertaal: bakken

Slide 23 - Open question

Vertaal: toevoegen

Slide 24 - Open question

Vertaal: een beetje

Slide 25 - Open question

Vertaal: reserveren

Slide 26 - Open question

Vertaal: rekening

Slide 27 - Open question

Vertaal: keuze

Slide 28 - Open question

Vertaal: gerecht

Slide 29 - Open question

Vertaal: hoofdgerecht

Slide 30 - Open question

Vertaal: cadeau

Slide 31 - Open question

Vertaal: delen

Slide 32 - Open question

Vertaal: ober

Slide 33 - Open question