Grammatica haben sein werden zwakke ww modale ww

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Week 24

Werkwoorden

Lesdoelen

> Ik weet wat ik kan doen om de voor te bereiden op de toets in de toetsweek.

> Ik kan de werkwoorden actief toepassen.

Ik heb al goed geleerd voor de toets van Duits

Ja

Nee

Schrijf zo concreet mogelijk op wat je moet kennen + kunnen voor de toets.

De stof

- Een leestekst waar je niet voor kunt leren, maar wel voor kunt oefenen.

- Werkwoorden:

> haben / sein / werden

> zwakke werkwoorden in de t.t.

> modale werkwoorden

Haben, sein en werden

Je krijgt nu zinnen over de bovenstaande werkwoorden. 

Je mag hierbij je werkboek/rijtjes op internet gebruiken.

Het beste is om het uit je hoofd te proberen.

________ Sie hier neu?

Das _____ doch keinen Sinn!

______ du eine Idee?

Het werkwoord "werden" heeft 2 betekenissen in het Nederlands. Welke twee?

Vertaal het volgende naar het Duits:
Ik zal / ik word

Du ______ hier nicht teilnehmen (deelnemen).

Ich ____ damit nicht einverstanden!

Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Je krijgt zinnen over de bovenstaande werkwoorden.

Je mag hierbij je werkboek/rijtjes op internet gebruiken.

Het beste is om het uit je hoofd te proberen.

Allereerst: welke regel pas je toe bij de zwakke werkwoorden? En welke uitzonderingen zijn er op deze regel?

(wohnen) Ich _____ in Appingedam.

(wohnen) Wo ________ du?

(schwimmen) _______ Sie gerne?

(streicheln) Warum ______ deine Schwester das Pony nicht?

(reisen) ______ du gerne?

De modale werkwoorden (blz. 78 werkboek)

Dit zijn de werkwoorden van Kapitel 8: Over het algemeen vonden jullie deze werkwoorden lastig.

Je krijgt nu weer zinnen waarbij je moet vervoegen. Snap je iets niet? Vraag het dan direct!

(dürfen) _____ ich das Kleid anprobieren?

(können) _____ Sie meine Brille reparieren?

(wissen) Er _____ schon, dass sein T-Shirt ein Loch hat.

(müssen) Du ____ deine Haare schneiden lassen.

Vertalen + vervoegen: willen
Saskia ______ Locken (krullen) haben.

Vertalen + vervoegen: leuk vinden
Meine Mutter ____ Ohrringe.

Vertalen + vervoegen: lusten
Ich _____ keinen Orangensaft.

Vertalen + vervoegen: willen
Wir ______ drei T-Shirts kaufen.

Vertalen + vervoegen: moeten
Papa hat gesagt, wir ____ Oma öfter besuchen.

Ik vind ______ het lastigst.

Haben

zwakke werkwoorden

modale werkwoorden

Ik snap/kan alle drie onderdelen

Schrijf op waarom je dat het lastigst vindt.

Vragen?

Heb je nog vragen? Steek je hand op!